Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:73

Zaaknummer

6821

Inhoudsindicatie

Verschrijvingen in memorie van antwoord niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

Beslissing van 3 februari 2014

in de zaak 6821

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 27 mei 2013, onder nummer 13-38, aan partijen toegezonden op 27 mei 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA4421.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 juni 2013 per fax en op 10 juni 2013 per post ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 november 2013, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

3 KLACHT

De door de raad beoordeelde klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet omdat hetgeen is vermeld in de paragrafen 38 en 65 van de memorie van antwoord d.d. 12 juni 2012 onjuist is.

4 FEITEN

Het volgende is, kort en zakelijk weergegeven, komen vast te staan. Klaagster stond een cliënte (A) bij in een arbeidsgeschil met haar werkgeefster, in welk geschil deze werkgeefster werd bijgestaan door verweerder. De cliënten van klaagster en verweerder hadden een vaststellingsovereenkomst met een beëindigingsvergoeding voor de cliënte van klaagster gesloten. Tussen partijen bestond discussie of deze vergoeding viel onder het loonbeslag dat lag op het salaris van de cliënte van klaagster. Klaagster heeft namens haar cliënte een kort-geding procedure tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst aanhangig gemaakt. Na afwijzing van deze vordering door de kantonrechter bij vonnis van 14 maart 2012 stelde klaagster namens haar cliënte appel in. In de memorie van antwoord in deze procedure heeft verweerder in paragraaf 38 vermeld:

“Overigens heeft [A]  – daarnaar expliciet gevraagd door de kantonrechter ter zitting – de inhoud van het memo niet betwist.”

In paragraaf 65 van de memorie van antwoord heeft verweerder gesteld:

“Ook na het vonnis van de kantonrechter Utrecht van 14 maart 2012 heeft [de werkgever] expliciet aan [A] aangeboden om de overeengekomen beëindigingsvergoeding (na inhouding) aan de beslaglegger te voldoen. Hierop heeft [A] niet instemmend gereageerd. Uit het uitblijven van een reactie en het spoedig  daarna instellen van appel, leidt de werkgever af dat [A] niet instemt met de betaling aan de beslaglegger en is zij vooralsnog niet tot betaling aan de beslaglegger over gegaan.”

  Bij brief van 14 juni 2012 heeft klaagster aan verweerder geschreven:

  (t.a.v. punt 38)

“Dit is leugenachtig. De Kantonrechter heeft cliënt helemaal geen vraag gesteld over het memo. Bovendien heb ik de inhoud van het memo namens cliënt wel degelijk uitdrukkelijk bestreden….”

(t.a.v. punt 65):

“Dit is eveneens leugenachtig. Middels mijn e-mail……aan u heb ik wel degelijk gereageerd op uw e-mail ….… Gelet op het bovenstaande heeft u mijns inziens Gedragsregel 1 geschonden en daarmee klachtwaardig gehandeld. Ik zal dan ook een klacht tegen u indienen bij de Deken. Ik verzoek u dringend om bovengenoemde passages onmiddellijk uit de memorie van antwoord te verwijderen…”

  Verweerder heeft niet aan de sommatie van klaagster voldaan.

 

 

5 BEOORDELING

5.1 Het onderzoek in hoger beroep op de klachtonderdelen die zijn beoordeeld door de raad heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2 De grieven van klaagster tegen beoordeling van de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.3 In haar appelmemorie voert klaagster ook aan dat de raad ten onrechte niet tot de klacht heeft gerekend het verwijt van klaagster aan verweerder dat hij niet heeft voldaan aan de sommatie in de brief van 14 maart 2012 en de gewraakte mededelingen niet uit de memorie van antwoord heeft teruggenomen. De grief van klaagster dat dit onderdeel niet is beoordeeld treft doel. In de brief van de deken van 5 februari 2013, waarmee de deken de klacht aan de raad heeft aangeboden, wordt als onderdeel 2 van de klacht immers genoemd: “te weigeren deze onjuistheden te corrigeren nadat klaagster verweerder bij brief op de onjuistheden had gewezen en had gesommeerd tot rectificatie”. Het hof zal alsnog over dit nog niet beoordeelde klachtonderdeel beslissen.

5.4 Het hof acht de omstandigheid dat verweerder niet op de sommatie tot rectificatie is ingegaan, gelet op het geringe gewicht van de aan verweerder verweten verschrijvingen in de memorie van antwoord die niet onbetamelijk worden geacht, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is mitsdien eveneens ongegrond.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2013, onder nummer 13-38;

en,

- verklaart het onder 5.3 van deze beslissing omschreven klachtonderdeel ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D. Kiers Becking,  G.J.S. Bouwens, H.J. de Groot en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.