Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:50

Zaaknummer

18-053/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht over advocaat wederpartij. Niet gebleken dat verweerder een zaak heeft behandeld die niet rechtvaardig zou zijn. Voorts geen sprake van onnodig grievende uitlatingen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  9 maart 2018

in de zaak 18-053/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

 

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 januari 2018 met kenmerk 4017-0543, door de raad ontvangen op 26 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de brief met bijlage van klager aan de raad van 30 januari 2018.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De moeder van klager is op 16 februari 2003 overleden. Klager heeft een broer. De zus van klager is op 13 maart 2015 overleden. Haar vier kinderen komen in de nalatenschap van de moeder van klager op door plaatsvervulling. Tot de nalatenschap behoort het appartementsrecht van een tweekamerflat.

1.2 De (overige) erfgenamen hebben een procedure tegen klager aanhangig gemaakt bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, en onder meer gevorderd klager te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de levering van het hiervoor genoemde appartementsrecht. Verweerder heeft de erfgenamen in die procedure bijgestaan.

1.3 Op 25 januari 2017 heeft klager een aantal producties aan de kantonrechter overgelegd. Bij akte uitlating producties heeft verweerder hierover het volgende geschreven:

“2. Gedaagde [klager, vzt.] overlegt een aantal e-mailberichten, waarvan het niet duidelijk is of die daadwerkelijk met deze inhoud zijn verzonden/ontvangen zodat eisers dit bij gebrek aan wetenschap betwisten. Bovendien lijkt er sprake zijn van knip en plakwerk in de verschillende e-mailberichten.

3. Het gaat om 4 e-mailberichten van gedaagde aan [de broer van klager], en wel van 23 januari 2016, 10 maart 2016 –welke in ieder geval op die datum niet is ontvangen-, 16 januari 2017 maar dit lijkt te gaan om een door gedaagde aan zich zelf verzonden bericht van 11 november 2015 en 17 oktober 2015 maar ook dit lijkt te gaan om een eerder bericht, van 17 oktober 2015. Eisers wijzen erop dat dit 4 berichten zijn uit een veel meer omvattend de e-mailwisseling, gedurende de afgelopen jaren welke zij uitdrukkelijk aanbieden alsnog in het geding te brengen.”

1.4 De kantonrechter heeft de vordering van de erfgenamen bij vonnis van 11 juli 2017 toegewezen. Het vonnis luidt, voor zover hier relevant:

“9. Het meest vergaande verweer van [klager] is zijn stelling dat het appartementsrecht dat in de nalatenschap is gevallen zijn eigendom is dan wel dat afgesproken is dat hij het appartementsrecht zou kopen. [De erfgenamen] hebben betwist dat [klager] eigenaar is geworden dan wel dat de gestelde afspraak is gemaakt. De kantonrechter overweegt als volgt.

10. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [klager] eigenaar is van het appartementsrecht overlegt hij een aantal brieven c.q. e-mails van onder meer zijn hand waarin hij stelt dat overeengekomen is dat het appartementsrecht aan hem zal worden verkocht. Deze stukken maken evenwel niet, nog los van het feit dat deze onvoldoende zijn toegelicht, dat vast is komen te staan dat overeengekomen is dat hij het appartementsrecht zou kopen. Dit klemt temeer nu dit ook door [de erfgenamen] is betwist.”

Klager is in hoger beroep gegaan van dit vonnis.

1.5 Bij brief van 8 augustus 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland een klacht ingediend over verweerder. De deken Noord-Nederland heeft de klacht doorgestuurd naar de deken Amsterdam.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een zaak heeft behandeld die niet rechtvaardig is;

b) in rechte heeft gesteld dat sprake lijkt te zijn van knip- en plakwerk in verschillende door klager overgelegde e-mails, waarmee hij klager in een kwaad daglicht heeft gesteld.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij een zaak heeft behandeld die niet rechtvaardig zou zijn.

4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat de zaak een nalatenschap betrof die ongeveer 13 jaar na het openvallen daarvan in 2003 nog niet geregeld was. Met name diende nog een appartementsrecht te worden verdeeld. Het was volgens verweerder gerechtvaardigd hiertoe namens de erfgenamen een procedure te voeren tegen klager, die al die jaren niet heeft meegewerkt aan de verdeling van het appartementsrecht. Verweerder heeft in nauw overleg met zijn cliënten, met name met de broer van klager, geprobeerd om met klager in contact te komen voor overleg. Verweerder heeft klager meermaals per e-mail benaderd, voor het uitbrengen van de dagvaarding maar ook tijdens de drie maanden wachttijd in verband met het openbaar uitbrengen van de dagvaarding en zelfs tijdens de procedure. Klager heeft op de verzoeken van verweerder om contact op te nemen en in gesprek te gaan echter niet gereageerd, zodat een procedure onvermijdelijk was, aldus verweerder.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat klager zijn klacht, tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder, onvoldoende heeft onderbouwd. Ook het klachtdossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van klager dat verweerder een zaak heeft behandeld die niet rechtvaardig zou zijn. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij in rechte heeft gesteld dat sprake lijkt te zijn van knip- en plakwerk in verschillende door klager overgelegde e-mails. Klager doelt hiermee op hetgeen onder 2 (uitgewerkt onder 3) staat vermeld in de akte uitlating producties van verweerder (zie hiervoor, 1.3).

4.6 Verweerder heeft aangevoerd dat de opmerking dat sprake lijkt te zijn van knip- en plakwerk in de door klager overgelegde e-mailberichten ziet op de uiterlijke kenmerken, data, geadresseerden en compleetheid van de e-mailberichten.

4.7 De voorzitter overweegt als volgt. De opmerking waarover klager zich beklaagt heeft betrekking op door klager overgelegde e-mailberichten ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij eigenaar is van het betreffende appartementsrecht. De cliënten van verweerder betwisten dit echter met klem en het was dan ook in hun belang om de echtheid van de door klager overgelegde e-mailberichten in twijfel te trekken. De opmerking van verweerder was dus functioneel voor de zaak die hij bepleitte en derhalve niet onnodig grievend. Ook klachtonderdeel b) is mitsdien kennelijk ongegrond.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 maart 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2018 verzonden.