Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:49

Zaaknummer

18-052/A/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk ongegrond omdat de verweten gedragingen niet vallen onder het tuchtrecht (privégedragingen) en deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  9 maart 2018

in de zaak 18-052/A/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 januari 2018 met kenmerk K206 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 12 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klagers zijn beide schuldeiser in het faillissement van mr. K, dat (op verzoek van klager sub 1) is uitgesproken bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2015 en uiteindelijk bekrachtigd door de Hoge Raad bij arrest van 18 december 2015. Verweerster is de ex-echtgenote (en ex-kantoorgenote) van mr. K.

1.2 Bij brieven van 24 augustus 2017 en 7 september 2017 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) het faillissement van mr. K willens en wetens door onbetamelijke en strafbare handelingen nodeloos heeft gerekt en daardoor de schuldeisers, waaronder klagers, heeft benadeeld;

b) geen medewerking heeft verleend om de tweede woning van haar en mr. K in Duitsland, voor de aankoop waarvan een geldlening is gesloten die niet is terugbetaald, te verkopen, als gevolg waarvan zij door de curator aansprakelijk is gesteld;

c) het heeft doen voorkomen voor de hiervoor genoemde tweede woning een koper gevonden te hebben, voor welke koop zij een nietige koopovereenkomst heeft opgesteld, hetgeen weer tot schade voor de boedel heeft geleid;

d) geen medewerking heeft verleend aan de verkoop van de echtelijke woning in Voorburg;

e) de kosten van de curator onnodig heeft verhoogd door haar medewerking te weigeren aan de verkoop van de hiervoor genoemde woningen;

f) in de aanloop van diverse executiemaatregelen haar huwelijkse voorwaarden heeft gewijzigd;

g) een vordering heeft ingediend van € 47.768,04 in het faillissement van mr. K, welke vordering door de curator is betwist en niet op de lijst van erkende crediteuren is geplaatst;

h) in haar hoedanigheid van advocaat van mr. K op 3 juni 2016 een e-mail heeft gestuurd aan de voormalige werkgever van mr. K met het verzoek om het door mr. K gevorderde bedrag buiten het faillissement om op haar privérekening over te maken.

2.2 Klagers hebben ter toelichting en onderbouwing van hun klacht onder meer verwezen naar het faillissementsverslag van de curator in het faillissement van mr. K van 21 maart 2017.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

 

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) tot en met g)

4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op het handelen en/of nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van (destijds) echtgenote van mr. K met betrekking tot het faillissement van mr. K.

4.2 De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat klachtonderdelen a) tot en met g) betrekking hebben op privégedragingen van verweerster. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft in het faillissement van mr. K geacteerd in haar belang als (destijds) echtgenote van mr. K en mede-eigenaar van onroerende zaken, te weten de echtelijke woning in Voorburg en een tweede woning in Duitsland. In haar hoedanigheid van echtgenote is verweerster niet verplicht te handelen in het belang van de schuldeisers in het faillissement. In hetgeen klagers hebben aangevoerd ziet de voorzitter onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de gedragingen die klagers verweerster verwijten verband houden met haar praktijkuitoefening. Evenmin is sprake van gedragingen van verweerster die absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht in het licht van haar beroeps-uitoefening.

4.4 Dit betekent dat de door klagers verweten gedragingen van verweerster niet vallen onder het tuchtrecht en dat klachtonderdelen a) tot en met g) kennelijk ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel h)

4.5 De voorzitter stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. 

4.6 Klachtonderdeel h) heeft betrekking op het optreden van verweerster als advocaat van mr. K in een procedure tegen de (voormalige) werkgever van mr. K. Vast staat dat klagers geen partij zijn in die procedure, zodat zij onvoldoende rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet hebben bij dit klachtonderdeel. Klagers zijn dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel h).

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) tot en met g), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klagers, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel h).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 maart 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2018 verzonden.