Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2018:48

Zaaknummer

18-051/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerster heeft als advocaat een eigen verantwoordelijkheid en zij kan niet worden verplicht een procedure aanhangig te maken indien zij daarvoor (nog) geen gronden aanwezig acht.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  9 maart 2018

in de zaak 18-051/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

 

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 25 januari 2018 met kenmerk 4017-113392, door de raad ontvangen op 26 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is in 2013 aangereden op zijn scooter. De verzekeraar van de wederpartij heeft aansprakelijkheid erkend. De verzekeraar heeft in een telefoongesprek met de toenmalige belangenbehartiger van klager in augustus 2015 aangegeven een bedrag van € 2.500,- te willen betalen ter afwikkeling van de vordering van klager. Klager is niet op dat voorstel ingegaan.

1.2 Omdat klager het niet eens was met de voorstellen tot schadeafwikkeling van zijn vorige advocaten, heeft de deken verweerster verzocht een second opinion te geven. Bij brief van 17 maart 2017 heeft de deken verweerster onder meer geschreven:

“Ik heb u gevraagd [klager] op basis van een gesprek en de (door hem ter hand te stellen) stukken te adviseren over de haalbaarheid van zijn zaak. Zoals ik u telefonisch al liet weten is de aansprakelijkheid erkend. [Klager] verschilde met [zijn voormalige advocaat] over de hoogte van de te vorderen schadevergoeding.”

1.3 Op 3 april 2017 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Op 10 april 2017 heeft verweerster een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. In die opdrachtbevestiging staat, voor zover van belang:

“U hebt bij de afwikkeling van uw schade een conflict gekregen met uw vorige advocaten en hebt de Amsterdamse Orde van Advocaten verzocht om u te laten verwijzen naar een andere advocaat voor een second opinion. U wilt graag een inschatting wat u kunt vorderen van de tegenpartij. U hebt ook gevraagd of ik bereid ben uw vordering aan de rechter voor te leggen. Ik heb u uitgelegd dat ik gezien mijn beroepsregels eerst gehouden ben de tegenpartij te verzoeken buiten rechte uw schade te vergoeden. Wanneer de tegenpartij niet instemt met de vordering tot schadevergoeding die wij overeenkomen, dan ben ik bereid dat aan de rechter voor te leggen.”

1.4 Verweerster heeft vervolgens een inschatting gemaakt van de door klager te vorderen schadeposten. De totale schadevergoeding schat verweerster in op € 5.518,49.

1.5 Op 15 mei 2017 heeft klager verweerster telefonisch laten weten dat hij het niet eens is met haar inschatting van de door hem te vorderen schadeposten. Bij brief van diezelfde datum heeft verweerster klager onder meer meegedeeld:

“Vandaag liet u mij telefonisch weten het niet eens te zijn met mijn inschatting van de door u te vorderen schadeposten. Toen ik u aangaf dat ik voor een aantal schadeposten heb aangegeven dat u daar mogelijk stukken voor hebt, waardoor we tot een hoger bedrag konden komen, gaf u aan dat u denkt aan een bedrag van €350.000,-. Ik heb u uitgelegd dat ik daar met de stukken in uw dossier niet toe kom. U wilt dit bedrag per se aan de rechter voorleggen. Ik heb u uitgelegd dat ook de rechter alleen op een onderbouwde vordering tot schadevergoeding zal beslissen en heb u meegedeeld dat u voor een dergelijk schadebedrag een advocaat nodig hebt om te procederen. Toen ik u vroeg hoe u nu verder wilde gaan, gaf u aan mij mee te nemen in een klachtenprocedure die u gaat voeren (…) Nu u een -volgens mij onterechte- klachtenprocedure tegen mij wilt voeren, meen ik dat er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk en beëindig ik mijn werkzaamheden voor u.”

1.6 Op 22 mei 2017 heeft klager telefonisch contact opgenomen met verweerster. Bij brief van dezelfde datum heeft verweerster het gesprek als volgt aan klager bevestigd:

“Vandaag liet u mij telefonisch weten dat ik u vorige week aan de telefoon verkeerd begrepen heb. U gaat geen klacht tegen mij indienen en u hebt vertrouwen in mijn handelen. U wilt dan ook graag dat ik namens u informatie opvraag omtrent uw medische gesteldheid bij de huisarts. (…)

Ik meen dat u vordering tot schadevergoeding (…) rond de € 5.518,94 (…) ligt. Mogelijk pakt dit naar aanleiding van de gegevens van de huisarts op het gebied van smartengeld iets anders uit, ik verwijs echter naar de bedragen die ik in mijn inschattingsbrief stuurde, nu ik meen dat het uiteindelijke bedrag niet veel van die bedragen zal verschillen.

Bijgaand treft u een machtiging, een opdrachtverlening en een antwoordenvelop”

In de bijgevoegde opdrachtbevestiging staat onder meer:

“Geeft hierbij opdracht aan [verweerster] om de door ondergetekende geleden schade d.d. 29 mei 2013 af te wikkelen, in overleg met de aansprakelijke verzekeraar.”

1.7 Klager heeft de opdrachtbevestiging op 25 mei 2017 ondertekend. Verweerster heeft vervolgens de huisarts van klager aangeschreven, maar die bleek het dossier van klager niet meer te hebben omdat klager was overgestapt naar een andere huisarts. Verweerster is vervolgens met zwangerschapsverlof gegaan en heeft de zaak van klager intern overgedragen.

1.8 Na haar verlof heeft verweerster de inmiddels van de (nieuwe) huisarts en de revalidatiearts binnengekomen stukken bestudeerd. Op 8 november 2017 heeft zij klager telefonisch meegedeeld dat zij de stukken had ontvangen en dat zij een brief zou opstellen aan de wederpartij die zij eerst ter goedkeuring aan klager zou sturen.

1.9 Op 13 november 2017 heeft klager verweerster telefonisch meegedeeld dat hij niet wilde dat zij eerst een brief aan de wederpartij zou opstellen, maar dat zij direct naar de rechter zou gaan. Verweerster heeft klager uitgelegd dat zij nog geen enkel buitengerechtelijk verzoek aan de wederpartij had gedaan waar zij op in had kunnen gaan en dat zij daarom nog geen gang naar de rechter zou maken. Klager persisteerde in zijn verzoek en heeft verweerster meegedeeld dat zij geen brief aan de wederpartij hoefde op te stellen.

1.10 Bij brief van 15 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken Rotterdam) een klacht ingediend over verweerster. Bij brief van 17 november 2017 heeft de deken Rotterdam de klacht doorgestuurd naar de deken .

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de zaak van klager niet aan de rechter wenst voor te leggen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Bij de beoordeling van de klacht neemt de voorzitter, in lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, tot uitgangspunt dat de verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, meebrengt dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende Gedragsregel 9 lid 2).

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster is door de deken aangewezen om klager te adviseren over de haalbaarheid van zijn zaak. In de opdrachtbevestiging van 10 april 2017 heeft verweerster klager meegedeeld dat zij gehouden is om de wederpartij eerst te verzoeken de schade buiten rechte te vergoeden en dat zij (pas) bereid is om een gang naar de rechter te maken als de wederpartij niet instemt met het (door klager en verweerster overeen te komen) voorstel. In de (door klager op 25 mei 2017 ondertekende) hernieuwde opdrachtbevestiging staat dat klager verweerster opdracht geeft de door klager geleden schade in overleg met de aansprakelijke verzekeraar af te wikkelen. Verweerster heeft vervolgens een inschatting gemaakt van de door klager te vorderen schade en klager op 8 november 2017 voorgesteld een brief aan de wederpartij te sturen. Klager was het daar niet mee eens en wilde dat verweerster de zaak aan de rechter zou voorleggen. Verweerster heeft dit, onder verwijzing naar hetgeen in de opdrachtbevestigingen staat vermeld, geweigerd. Dat valt haar niet tuchtrechtelijk te verwijten. Zoals verweerster terecht heeft aangevoerd heeft zij als advocaat een eigen verantwoordelijkheid en kan zij niet worden verplicht een procedure aanhangig te maken indien zij daarvoor (nog) geen gronden aanwezig acht. Daarbij komt dat verweerster van meet af aan duidelijk is geweest over de te volgen strategie; eerst een voorstel aan de wederpartij doen alvorens de gang naar de rechter te maken. Die strategie acht de voorzitter, mede gelet op het bepaalde in Gedragsregel 3, niet kennelijk onredelijk.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 9 maart 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 9 maart 2018 verzonden.