Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-05-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:77

Zaaknummer

170318

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. De raad heeft de klacht deels ongegrond en deels gegrond verklaard. Verweerder is in zijn beroep niet-ontvankelijk, omdat het beroep is ontvangen ruim na het verstrijken van de beroepstermijn. Het beroep van klaagster faalt en het oordeel van de raad wordt bekrachtigd.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 14 mei 2018

in de zaak 170318

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 28 november 2017, gewezen onder nummer 17-560/A/A, aan partijen toegezonden op 28 november 2017. Daarbij is van de klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdeel c gegrond verklaard en zijn klachtonderdelen a en b ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 25,- aan klaagster en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:273. 

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster en verweerder van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 6 december 2017 ter griffie van het hof ontvangen. Op 20 januari 2018 heeft de griffie van het hof de memorie van antwoord waarbij ook beroep is aangetekend, ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een brief van klaagster, ontvangen per post ter griffie op 5 februari 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 maart 2018, waar klaagster en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de grieven al in de appeldagvaarding had opgenomen terwijl hij de grieven beter in een later (na afhandeling van het incident) eventueel nog te nemen memorie van grieven had kunnen opnemen omdat hij dan de incidentele vordering eerder had kunnen instellen zodat er meer tijd voor de procedure in het incident zou zijn geweest en er tijd was geweest om pleidooi in het incident te vragen en hij klaagster op dit punt niet goed heeft voorgelicht, zodat zij geen juiste keuze heeft kunnen maken;

b)    hij in het incident ter onderbouwing van de feitelijke misslagen heeft verwezen naar de grieven in de hoofdzaak, terwijl hij die feitelijke misslagen apart had moeten noemen ter toelichting van de vordering in het incident;

c)    hij in het incident strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging onjuiste – niet ter zake doende – argumenten naar voren heeft gebracht, welk verzuim dankzij het initiatief van klaagster om bij akte nadere argumenten aan te voeren nog enigszins is hersteld.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

M.b.t. de omvang van het geschil in hoger beroep/ontvankelijkheid

5.1    Klaagster heeft in haar beroepschrift hoger beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel b. Dit klachtonderdeel zal het hof in hoger beroep behandelen.

5.2    Daarnaast heeft zij klachtonderdeel a ingetrokken en vervangen door twee klachten. Het gaat daarbij om de aspecten genoemd in de overweging ten overvloede onder 5.14 van de bestreden beslissing. Een dergelijke wijziging van de klacht is in hoger beroep niet mogelijk omdat de klacht in hoger beroep niet kan worden uitgebreid. Op deze twee klachten zal het hof dan ook niet ingaan.

5.3    Klaagster heeft verder nog aangevoerd dat de raad haar klacht niet volledig heeft behandeld. Ook deze kwestie kan in hoger beroep niet meer aan de orde komen. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de raad blijkt dat de voorzitter van de raad de omvang van de klachten aan klaagster heeft voorgehouden en klaagster heeft verklaard dat deze weergave juist is. Daar kan dan niet meer op worden teruggekomen.

5.4    Verweerder heeft in zijn antwoordmemorie, per e-mail ontvangen op 20 januari 2018, hoger beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel c. Verweerder zal in dit hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard nu artikel 56 lid 1 Advocatenwet bepaalt dat tegen een beslissing van de raad hoger beroep kan worden ingesteld gedurende 30 dagen na de verzending van die beslissing en de Advocatenwet geen grondslag biedt voor het instellen van incidenteel appel na afloop van die termijn. Het hoger beroep van verweerder is ruim na het verstrijken van de beroepstermijn ontvangen en daarom is dit beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.

        M.b.t. de verdere beoordeling

5.5    Uit het voorgaande volgt dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot het door de raad ongegrond geachte klachtonderdeel b. Het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klaagster tegen de beslissing van de raad worden verworpen en de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.6    Aangezien de grieven van klaagster falen en aan een inhoudelijke beoordeling van verweerders hoger beroep tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel c niet wordt toegekomen, ziet het hof geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:   

verklaart verweerder in zijn beroep niet-ontvankelijk;

bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 28 november 2017, gewezen onder nummer 17-560/A/A, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.

   

griffier    voorzitter       

De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.