Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-10-2012

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3475

Zaaknummer

6339

Inhoudsindicatie

Klacht van rechters over optreden van advocaat in een strafzaak. Oorspronkelijk klacht luidde: verwaarlozen belangen van de cliënt. Klagers zijn in dat kader geen belanghebbenden. Niet-ontvankelijk.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 19 oktober 2012

in de zaak 6339

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 11 januari 2012, onder nummer 11-115U, aan partijen toegezonden op 11 januari 2012, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdeel a. ten dele niet-ontvankelijk is verklaard en voor het overige gegrond is verklaard, de klachtonderdelen b. en c. ongegrond zijn verklaard en de maatregel enkele waarschuwing is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 februari 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers;

-    de brief met bijlage van  klagers aan het hof van 15 juni 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 augustus 2012, waar verweerder is verschenen en zijn beroep heeft toegelicht. Klagers zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van het hof verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a.    de procesbelangen van de cliënt waarvoor hij als toegevoegd raadsman optrad en de belangen van het gerechtshof veronachtzaamd heeft door herhaaldelijk afwezig te zijn op zittingen in het kader van de voor die cliënt behandelde strafzaak;

b.    in correspondentie naar aanleiding van een zitting waarbij hij niet aanwezig was, de zin: “Ik heb uw advocaat gesproken, hij is onderweg en kan ieder ogenblijk hier zijn.” heeft vermeld als ware deze door de voorzitter van het college tijdens zitting uitgesproken, terwijl deze door de voorzitter nooit is uitgesproken;

c.    aan een wrakingsverzoek jegens klagers waaraan ten grondslag was gelegd dat bij klagers vooringenomenheid jegens zijn cliënt bestond, heeft opgenomen dat zulks des te meer zou klemmen nu die cliënt ter zitting niet werd bijgestaan door zijn raadsman, terwijl dat laatste volgens klagers niet aan klagers maar aan verweerder te verwijten viel.

4    FEITEN

4.1    De raad heeft de feitelijk gang van zaken uitvoerig geschetst. In essentie en voor zover in appel nog relevant, is het navolgende komen vast te staan. Verweerder heeft vanaf 7 februari 2008 gedurende meer dan twee jaar een cliënt bijgestaan in een strafzaak in hoger beroep voor het gerechtshof ’s-Gravenhage (hierna: het gerechtshof). De cliënt van verweerder werd verdacht van een ernstig geweldsmisdrijf. Klagers zijn als raadsheren bij de behandeling van de zaak betrokken geweest. Er zijn vele zittingen geweest waarop de zaak is behandeld en diverse keren is verweerder niet ter zitting verschenen, op instigatie van zijn cliënt. De processuele opstelling van verweerder heeft ertoe geleid dat klagers de klacht hebben ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht is door de raad weergegeven als hiervoor aangehaald, onder 3, waarvan in hoger beroep uitsluitend onderdeel a. nog aan de orde is.

5.2    Verweerder heeft tegen de klachtomschrijving van dit onderdeel de navolgende grief aangevoerd:

“Anders dan de raad stelt, hebben klagers in hun klacht (onderdeel a.) appellant NIET verweten dat appellant de belangen van het gerechtshof heeft veronachtzaamd. (..) Door klachtonderdeel a) te lezen alsof klagers zouden hebben gesteld dat hun eigen belang geraakt zou zijn, is de Raad van Discipline (ten onrechte) buiten het bestek van de klacht getreden.”

5.3    Het hof oordeelt hierover als volgt. Klagers hebben hun klacht verwoord in een brief van 18 februari 2010 aan de deken. Verweerder heeft hierop uitvoerig gereageerd bij brief van 25 mei 2010. Aangezien klagers hadden aangegeven dat oplossingen in der minne niet te bereiken zijn, heeft de deken de klacht rechtstreeks doorgezonden aan de raad. Hieruit volgt, mede gelet op artikel 46c Advocatenwet dat bepaalt dat de klacht wordt ingediend bij de deken, dat de klacht die de raad tot uitgangspunt dient te nemen de klacht is zoals klagers deze hebben geformuleerd en toegelicht in hun voormelde brief.

5.4    In de klachtbrief van klagers zijn geen eigen belangen van het gerechtshof aan de orde gesteld of toegelicht (nog daargelaten de vraag of klagers gelijk kunnen worden gesteld aan het gerechtshof). In hun klachtonderdeel a. klagen zij over de herhaaldelijke afwezigheid van verweerder ter zitting en zij motiveren het klachtwaardig karakter daarvan door aan te voeren dat verweerder de procesbelangen van zijn – van een ernstig misdrijf verdachte – cliënt heeft veronachtzaamd.

5.5    Uit de klachtbrief valt niet af te leiden dat de klacht mede ziet op het schenden van een goede procesorde, wat de raad als een eigen belang van klagers heeft aangemerkt en op grond waarvan hij klagers ontvankelijk heeft verklaard. De klacht betrof immers enkel het verwaarlozen van de procesbelangen van de cliënt van klager, daar heeft het verweer van verweerder zich tegen gericht en over dat belang heeft de raad terecht opgemerkt dat klagers geen zelfstandig belang toekomt zodat hun klacht daarover niet ontvankelijk is.

5.6    De slotsom is dat de grief slaagt en klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht over klachtonderdeel a. Nu de beslissing van de raad reeds om deze reden zal worden vernietigd, behoeft het beroep van verweerder voor het overige geen behandeling.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 11 januari 2012, onder nummer 11-115U, voor zover daarin klachtonderdeel a gegrond is verklaard,

-    verklaart klagers alsnog niet-ontvankelijk in dat onderdeel van hun klacht.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, G.J.S. Bouwens, R. Verkijk  en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2012.