Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:223

Zaaknummer

6673

Inhoudsindicatie

Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid als klachtenfunctionaris van het kantoor ongegrond. Verweerder heeft zich niet zodanig gedragen dat vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De klachten zijn serieus genomen en zorgvuldig beoordeeld.

Uitspraak

Beslissing van 6 september 2013

in de zaak 6673

naar aanleiding van het hoger beroep van:

wonende te Amsterdam

klager

tegen:

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 18 december 2012, onder nummer 12-124A, aan partijen toegezonden op 18 december 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als LJN YA3656.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 januari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg

- de brief van klager aan het hof d.d. 13 mei 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 juli 2013, waar klager, vergezeld van zijn partner, en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de klacht van klager niet serieus heeft genomen;

b) hij zijn beoordeling van de klacht van klager over zijn voormalige kantoorgenoot heeft opgesteld op basis van stukken in het dossier en van zijn voormalige kantoorgenote en een andere bij de zaak betrokken kantoorgenoot verkregen informatie;

c) het kantoor van verweerder zijn voormalige kantoorgenote heeft geïnstrueerd vooral telefonisch met klager te communiceren met als doel de voor het kantoor onwelgevallige zaken buiten het dossier te laten;

d) hij de in het klachtenreglement opgenomen termijn voor afhandeling van een klacht, inclusief mogelijke verlenging, heeft overschreden, hetgeen heeft geleid tot financiële gevolgen voor klager.

4 FEITEN

4.1 De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt:

2.2 Mr. A., een voormalige kantoorgenote van verweerder, heeft klager bijgestaan in een arbeidsrechtelijk geschil. Klager is ontevreden over het resultaat van de procedure en wijt dit resultaat aan de voormalige kantoorgenote van verweerder.

2.3 Klager heeft zijn ontevredenheid kenbaar gemaakt in een klacht d.d. 20 april 2009 die bij het kantoor van verweerder is ingediend. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris van zijn kantoor de klacht van klager behandeld en beoordeeld. Verweerder heeft bij brief van 30 juni 2009 gemotiveerd waarom hij tot de conclusie is gekomen dat de klacht over de wijze waarop mr. A. klager heeft bijgestaan ongegrond is. Klager heeft op zijn verzoek kopieën ontvangen van alle documenten, waaraan verweerder in zijn brief van 30 juni 2009 heeft gerefereerd.

 4.2 Het hof voegt hieraan toe dat de klachten van klager tegen deze (voormalige) kantoorgenote door de raad ongegrond zijn bevonden en dat deze beslissing, bij uitspraak van heden, door het hof is bekrachtigd.

5 BEOORDELING

5.1 De klachtonderdelen a, b en d hebben betrekking op de wijze waarop verweerder zich als klachtbehandelaar van zijn advocatenkantoor van zijn taak jegens een cliënt van een kantoorgenoot heeft gekweten.

5.2 Het hof stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen het volgende voorop.

Het hof heeft niet tot taak om als appelrechter over de beslissing van een klachtfunctionaris te oordelen. De beslissing van de klachtfunctionaris dient door dit hof in beginsel te worden gerespecteerd. Voor toepassing van het tuchtrecht is eerst plaats indien verweerder bij de klachtafhandeling heeft gehandeld zoals een goed advocaat niet betaamt (artikel 46 Advocatenwet).

Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachtfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

De omstandigheid dat klager - of een ander (zoals een door klager geraadpleegde andere advocaat) – een andere voorstelling van zaken heeft dan de klachtfunctionaris of een andere mening over de (on)gegrondheid van de klacht, van mening is dat verweerder uit had moeten gaan van (deels) andere feiten, de klachtprocedure anders had moeten inkleden (meer hoor en wederhoor moeten toepassen) of anders zou hebben moeten beslissen is voor het aannemen van een schending van het tuchtrecht onvoldoende indien niet tevens kan worden vastgesteld dat de klachtfunctionaris zodanig onjuist heeft gehandeld of zich anderszins zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat een klachtfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht en op ingebrachte klacht beslist.

 5.3 Het hof is, in aanmerking genomen het voorgaande, met de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder bij de afhandeling van de klacht zodanig onjuist heeft gehandeld of beslist of zich anderszins zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. In het bijzonder is het hof uit de beslissing op de klacht gebleken dat verweerder de klachten serieus heeft genomen en zorgvuldig heeft beoordeeld. De daartegen opgeworpen bezwaren zijn in hoofdzaak terug te voeren op een andere appreciatie van de feiten door klager en duiden niet op tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen over de klachtonderdelen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De bezwaren van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen.

 5.4 Ook ten aanzien van klachtonderdeel c heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

 

 

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 december 2012, onder nummer 12-124A.

 

 

De beslissing is verzonden op 6 september 2013.