Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2014:62
Zaaknummer
6825
Inhoudsindicatie
Hoger beroep niet binnen wettelijke termijn ingediend. Niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 17 februari 2014
in de zaak 6825
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 4 maart 2013, onder nummer H195-2012, aan partijen toegezonden op 5 maart 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerster ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA3981.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 5 april 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- brief van het hof aan partijen van 26 november 2013;
- de brief van verweerster aan het hof van 10 december 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 december 2013, waar klaagster is verschenen. Klaagster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID
3.1 De beslissing van de raad is door de griffier van de raad aan partijen verstuurd op 5 maart 2013. Op grond van artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet kon klaagster binnen 30 dagen na verzending van de beslissing in beroep komen bij het hof. De laatste dag om tijdig beroep in te stellen was derhalve 4 april 2013. Bij brief van 4 april 2013, afgegeven op de griffie van het hof op 5 april 2013, heeft klaagster beroep ingesteld. De brief bevat de aanhef ”per fax 076 5484608”. Dit nummer is het faxnummer van de griffie van het hof. Desgevraagd heeft klaagster aan de griffier van het hof laten weten de brief van 4 april 2013 niet per fax te hebben verzonden. Klaagster heeft dit ter zitting van het hof ook bevestigd.
3.2 Het hof concludeert dat klaagsters beroep niet binnen de wettelijke termijn is ingediend.
3.3 Klaagster voert aan dat op haar als burger de ontvangsttheorie ‘en wel de vernemingstheorie’ van toepassing is, en dat zij op grond daarvan tijdig haar beroepschrift heeft ingediend. Nu de beslissing van de raad is verzonden op 5 maart 2013, is deze door haar ontvangen op 6 maart 2013 en is de eerste dag van de termijn 7 maart 2013, aldus klaagster. Het hof volgt haar niet in dit betoog. De woorden ‘na verzending’ in artikel 56 lid 1 Advocatenwet betekenen dat de eerste dag is de dag na verzending, derhalve 6 maart 2013. De dertigste dag is dan 4 april 2013.
3.4 Subsidiair voert klaagster aan dat bij de berekening van de 30 dagen termijn van artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet de dag van ontvangst niet meegerekend dient te worden en zij dientengevolge tijdig in beroep is gekomen. Ook dit betoog gaat niet op, omdat het hof gebonden is aan het bepaalde in artikel 56 lid 3 van de Advocatenwet - waar staat: in te dienen bij de griffie van het hof - waarop de in 3.1 omschreven berekening van de termijn waarbinnen beroep ingesteld had dienen te worden, is gebaseerd.
3.5 Dit leidt tot de slotsom dat klaagster te laat beroep heeft ingesteld en daarom niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar beroep.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2013, gewezen onder nummer H195-2012.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.P. Balkema, A.D.R.M. Boumans en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2014.