Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:38

Zaaknummer

16-1151/DB/LI

Zaaknummer

16-1152/DB/LI

Zaaknummer

17-042/DB/LI

Inhoudsindicatie

De termijn waarbinnen het griffierecht dient te worden betaald betreft geen fatale termijn, in die zin dat overschrijding van deze termijn tot niet-ontvankelijkheid leidt. Ook de omstandigheid dat klager op een eerdere intrekking van de klacht bij de deken is teruggekomen en alsnog om doorzending van de klacht heeft gevraagd leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Enkel een klacht waarop door de tuchtrechter is beslist kan niet voor een tweede maal aan de tuchtrechter worden voorgelegd.

Inhoudsindicatie

Klager heeft geen eigen belang bij klachten die zijn echtgenote betreffen. Leidt tot niet-ontvankelijkheid van deze klachten. 

Inhoudsindicatie

Uit de overgelegde stukken valt niet eenduidig op te maken dat advocaat voor het verstrijken van de termijn opdracht had gekregen bezwaar tegen de CIZ-indicatie in te dienen.

Inhoudsindicatie

Het staat een advocaat vrij om van zijn cliënt verkregen kennis in het belang van zijn cliënt aan de wederpartij van die cliënt te berichten, voorzover de cliënt daartegen geen bezwaar heeft geuit en voor zover dit in overeenstemming is met een goede beroepsuitoefening, 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 5 maart 2018

in de zaken 16-1151, 16-1152 en 17-042DB/LI

 

naar aanleiding van de klachten van:

 

 

in klachtzaken 16-1151/DB/LI en 17-042/DB/LI

                         

                         

                         

 

                          klager

                       

                         

                          en

 

                         

                          in klachtzaak 16-1152/DB/LI

 

 

                         

                          klaagster

 

 

 

 

tegen:

 

 

                                  

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven  van  2 en 6 juni 2016 en 3 augustus 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg klachten ingediend over verweerder.

1.2      Bij brieven aan de raad van 16 december 2016 met kenmerk K 16-087 en K16-091 (klachtzaken 16-1151/DB/LI en 16-1152/DB/LI) door de raad ontvangen op 19 december 2016 en bij brief van 6 januari 2017 met kenmerk K16-120 (klachtzaak 17-042/DB/LI) door de raad ontvangen op 9 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 11 december 2017 in aanwezigheid van klagers en verweerders . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brieven van de deken d.d.16 december 2016 en 6 januari 2017, met bijlagen;

-       de brief van verweerder d.d. 22 december 2016, met bijlagen

-       de e-mail van klagers d.d. 1 januari 2017

-       de brief van verweerder d.d. 9 januari 2017

-       de bief van verweerder d.d. 2 februari 2017;

-       de brief van klagers d.d.6 november 2017, met bijlagen

-       de brief van verweerder d.d.14 november 2017, met bijlage;

-       de brief van verweerder d.d. 28 november 2017, met bijlagen.

 

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klachten wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Klagers hebben zich tot verweerder gewend in verband met de volgende problemen:

          -          CIZ indicatie;

          -          huurachterstand;

          -          gebreken aan de huurwoning;

          -          verlaging uurtarief betreffende zorgverlening;

           -          verhuiskostenvergoeding

          -          faillissement van klager

          Verweerder heeft in verband met voormelde problemen op meerdere rechtsgebieden werkzaamheden voor klagers verricht.

 

2.3.    In de periode van 9 juni 2009 tot 13 april 2016 zijn aan verweerder 24 toevoegingen verleend. Op 19 en 30 mei 2016 zijn drie toevoegingsaanvragen (betreffende zaken tegen CIZ en CZ zorgkantoor) afgewezen.

 

3          KLACHTEN

In klachtzaak 16-1151/DB/LI:

 

3.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

1.               te laat bezwaar heeft ingediend tegen de CIZ-indicatie van klager;

2.               klager en zijn echtgenote gedwongen heeft akkoord te gaan met de veel te lage vergoeding die de gemeente in het kader van een schikking aangeboden had;

3.               het schikkingsbedrag heeft verrekenend met de nog openstaande declaratie van klager van € 588,00 ;

4.               tegen de wil van klager het schikkingsbedrag op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerder heeft laten storten,

5.               zijn beroepsgeheim ten aanzien van klager heeft geschonden door aan de advocaat van de wederpartij mede te delen dat klager en zijn echtgenote een behoorlijk bedrag aan schadevergoeding zouden ontvangen;

6.               de verhuurder niet gedagvaard heeft voor de gebreken terwijl klager al een conceptdagvaarding had opgesteld,

7.               geen bezwaar heeft ingediend tegen de verlaging van het uurtarief in het zorgcontract van de echtgenote van klager;

8.               geen beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van de verhuiskostenvergoeding door de gemeente Vaals;

9.               geweigerd heeft de opdracht van klager tegen de woningstichting Vaals uit te voeren.

10.            zonder toestemming van klager toevoegingen heeft aangevraagd;

11.            zaken op zijn beloop heeft gelaten ondanks aangevraagde en verkregen toevoegingen;

12.            tegen klaagster  heeft gezegd dat klager een oplichter was en geen bankpasjes mocht krijgen.

 

In klachtzaken 17-042/DB/LI:

 

3.2.  In deze zaak zijn naast de in klachtzaak 16-1151/DB/LI reeds vermelde klachten geen zelfstandige klachten geformuleerd.

 

 

 

 

In klachtzaak 16-1152/DB/LI:

 

3.3. De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet op grond van de feiten en omstandigheden genoemd in de punten 1 t/m 9 zoals hierboven onder klacht 16-1151/DB/LI opgenomen.

 

4          VERWEER

Primair

in de zaken 16-1151/DB/LI en 16-1152/DB/LI

4.1      Klagers kunnen niet in hun klachten worden ontvangen omdat zij het griffierecht niet tijdig hebben betaald.

4.2      Klager heeft, blijkens informatie van de deken aan verweerder, zijn klacht bij brief van 26 juli 2016 aan de deken ingetrokken. Klaagster heeft haar klacht per mail van 20 augustus 2016 bij de deken ingetrokken. Het tuchtrecht biedt geen mogelijkheid om een eenmaal teruggetrokken klacht opnieuw te behandelen.  Ook op grond hiervan kunnen klagers niet worden ontvangen in hun klacht.

Secundair:

in de zaak 16-1151/DB/LI:

4.3      Verweerder heeft klaagster in het verleden bijgestaan. De zaken waarin verweerder klaagster heeft bijgestaan zijn in 2011 afgesloten.

4.4      Klager is zorgbehoeftig en ontvangt daarvoor een PGB. Daarnaast ontvangt klager een aantal WMO-voorzieningen. Verweerder heeft klager vanaf 2011 in meerdere zaken bijgestaan, met name op het rechtsgebied van het PGB en de WMO, maar ook op het rechtsgebied van huurrecht en faillissementsrecht. 

4.5       Klager heeft een CIZ-indicatie. Klager heeft verweerder niet tijdig verzocht om bezwaar te maken tegen de CIZ-indicatie. Verweerder heeft daarom een herindicatie aangevraagd.

4.6       De laatste bespreking met klager heeft plaatsgevonden op 30 mei 2016. Tijdens die bespreking heeft hij zich niet over het optreden van verweerder beklaagd en ook in het verleden heeft hij dat nooit gedaan.

4.7       Verweerder heeft op 8 juni 2016 desgevraagd aan klager de beslissingen van de Raad voor Rechtsbijstand vanaf 2011 doen toekomen. Voorts heeft verweerder een overzicht van de nog lopende zaken gegeven en de zaken die nog afgerekend dienden te worden. Verweerder heeft enkel op toevoegingsbasis voor klager gewerkt.  In de zaken tegen CZ en CIZ zijn de toevoegingsaanvragen afgewezen omdat het gezamenlijk inkomen van klagers te hoog was. Verweerder heeft hierna zijn werkzaamheden voor klager beëindigd en bij klager een bedrag ad € 1.079,80 voor de gewerkte uren in rekening gebracht. De declaraties zijn nog niet betaald.

4.8       Verweerder betwist met uren en declaraties te hebben gefraudeerd. Verweerder heeft de door hem gewerkte uren in rekening gebracht bij de Raad voor Rechtsbijstand en de aanvragen voor vergoedingen zijn door de Raad voor Rechtsbijstand steeds zonder opmerkingen gehonoreerd.

4.9       Verweerder betwist zonder toestemming van klager toevoegingen te hebben aangevraagd. Alle toevoegingsaanvragen zijn met klager besproken. Klager heeft vaak zelf een verzoek tot voorlopige voorzieningen aangevraagd waarbij hij aangaf dat verweerder als advocaat optrad, waarna de Centrale Raad voor Beroep of de rechtbank aan verweerder verzocht of hij inderdaad voor klager optrad. In overleg met klager werd dan een toevoeging aangevraagd of werd het verzoek voorlopige voorzieningen ingetrokken. Verweerder heeft altijd een afschrift van de toevoegingen ontvangen en heeft nimmer geklaagd over een toevoeging waarvan hij niet op de hoogte was.

4.10    Verweerder heeft in de zaken van klager die werkzaamheden verricht die nodig waren om tot een goed einde te komen. Klager wenste graag zelf aan de hand van een pleitnota de zaak te bepleiten. Verweerder ging waar nodig op de juridische kant van de zaak in.

4.11    Verweerder heeft klager in de zaak tegen de verhuurder geadviseerd om met het uitbrengen van een dagvaarding ter zake gebreken te wachten totdat de kwestie van de huurachterstand was opgelost. Verweerder was het ook niet eens met de door klager genoemde gebreken, omdat de door klager beschreven gebreken betrekking hadden op de situatie zoals deze bij het aangaan van de huurovereenkomst reeds bestond. Daarover moest eerst duidelijkheid bestaan voordat gedagvaard kon worden.

4.12    De verhuurder dreigde met ontruiming in verband met een huurachterstand. Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht niet geschonden. Voor zover verweerder zich kan herinneren heeft hij de advocaat van de verhuurder niet op de hoogte gesteld van de met de gemeente X bereikte regeling, maar al zou dat wel zo zijn dan valt deze mededeling onder de geheimhoudingsplicht van de advocaat van de verhuurder. Bovendien zou die mededeling in het belang van klager zijn gedaan, namelijk om ontruiming te voorkomen.

4.13    Verweerder betwist dat hij tegen klaagster heeft gezegd dat zij klager maar beter niet meer kon vertrouwen omdat hij een oplichter is en geen bankpasje meer mocht krijgen. Klager verkeert sinds 17 januari 2012 in staat van faillissement. Verweerder heeft toen gezegd problemen te verwachten met het verkrijgen van een nieuwe bankrekening voor klager in verband met het faillissement. Dat heeft verweerder tegen de echtgenote van klager gezegd. Misschien doelt klager daarop.

in de zaken 17-042

4.14    Klager is in die klachten niet ontvankelijk omdat hij deze eerst aan de deken had dienen voor te leggen. Verweerder stemt in met de visie van de deken dat de klachten hetzelfde feitencomplex betreffen als de klachten die behandeld worden onder de nummers 16-1151/DB/LI en 16-1152/DB/LI. Ook op die grond is klager niet ontvankelijk.

in de zaak 16-1152

4.15    Verweerder is in de zaak tegen Woningstichting V. door de Raad voor Rechtsbijstand toegevoegd aan klaagster bij beslissing van 31 maart 2011. Die toevoeging is afgerekend op 9 maart 2012 nadat er in die zaak een eindvonnis was gewezen. Verweerder is voorts toegevoegd aan klaagster bij toevoeging uit 2009, welke op 29 mei 2012 is afgerekend. Voor het overige is verweerder niet meer toegevoegd geweest aan klaagster en heeft hij verder ook geen werkzaamheden aan klaagster in rekening gebracht. Het is juist dat verweerder in de correspondentie met mr. K. in de kwestie N. het woord “cliënten” heeft gebezigd. In die zaak zijn klagers beide betrokken omdat zij beide huurders zijn. Er is in die zaak één toevoeging verstrekt, te weten aan klager. Aan klaagster is in die zaak geen toevoeging verstrekt.  

4.16    In klachtonderdelen  1 t/m 6 is verweerder het eens met de deken dat klaagster niet ontvankelijk is. Voor zover de Raad zou besluiten dat klaagster toch ontvankelijk is, verwijst verweerder naar hetgeen hij in de zaak van klager daarover heeft vermeld. Datzelfde geldt voor klachtonderdelen  7 t/m 9.

4.17    Ten aanzien van klachtonderdeel 3 merkt verweerder nog op dat hij  klagers niet onder druk heeft gezet om met het aanbod van de gemeente akkoord te gaan. De zaak is uitvoerig door verweerder met klagers besproken. Klaagster was bij de onderhandelingen met de gemeente aanwezig. Klaagster heeft ingestemd met het overeengekomen bedrag van € 6.000,-.

4.18    Verweerder is in de zaak tegen Woningbouwstichting V. niet opgetreden als toegevoegd advocaat van klaagster (klachtonderdeel 9).

 

5          BEOORDELING

In de zaken 16-1151 en 16-1152

5.1     Ten aanzien van het beroep van verweerder op de niet-ontvankelijkheid overweegt de raad het volgende. De termijn waarbinnen het griffierecht dient te worden betaald betreft geen fatale termijn, in die zin dat overschrijding van deze termijn tot niet-ontvankelijkheid leidt. Ook de omstandigheid dat klagers op een eerdere intrekking van de klacht bij de deken zijn teruggekomen en alsnog om doorzending van de klacht hebben gevraagd leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Enkel een klacht waarop door de tuchtrechter is beslist kan niet voor een tweede maal aan de tuchtrechter worden voorgelegd. De raad gaat daarom voorbij aan het beroep op niet-ontvankelijkheid van de klachten op de daartoe door verweerder aangevoerde gronden.

in de zaak 16-1151/DB/LI:

klachtonderdeel 1

5.2       Vast staat dat verweerder pas na het verstrijken van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt tegen de CIZ-indicatie van 16 december 2015. Verweerder heeft ter rechtvaardiging daarvan gesteld dat   hij pas nadat de bezwaartermijn was verstreken opdracht van klager heeft gekregen bezwaar te maken tegen de beslissing van 16 december 2015. Klager voert daartegen aan dat hij en zijn echtgenote wel tijdig opdracht hadden gegeven bezwaar in te stellen, en verwijst daartoe naar de e-mails die zij hebben gestuurd in december 2015 en januari 2016 (bijlage 1 bij de klacht). Uit die e-mails valt echter niet eenduidig op te maken dat klagers verweerder opdracht hebben gegeven bezwaar tegen de CIZ-indicatie in te dienen. In de e-mail van 16 december 2015 stuurt de echtgenote van klager aan verweerder de indicatie CZ toe, maar daaruit had verweerder nog niet hoeven op te maken dat hem opdracht werd gegeven om daartegen bezwaar te maken. De e-mail van 9 januari 2016 is afkomstig van de echtgenote van klager en gericht aan het PGB-zorgkantoor waarin zij als bijlage een machtiging van het zorgkantoor meestuurt en te kennen geeft dat zij mentor van klager is. Ook hieruit valt de bedoelde opdracht niet af te leiden. De e-mail van 16 januari 2016, afkomstig van de echtgenote als mentor van klager en gericht aan verweerder, handelt over de opschorting van het PGB vanwege het faillissement van de klager. Dat is een ander onderwerp dan de onjuistheid van de CZ-indicatie. Ook de e-mail van 18 januari 2016 van klager aan verweerder lijkt te gaan over de opschorting van het PGB en niet zozeer over de hoogte van de CIZ-indicatie. Bij e-mails van 22 en 23 januari hebben klagers een bezwaarschrift en een aanvullend bezwaarschrift ingediend tegen de CIZ-indicatie. Die e-mails zijn gericht aan het PGB zorgkantoor CZ, juridische zaken CZ en aan verweerder. Ook daaruit valt niet op te maken dat het de bedoeling van klager of van zijn echtgenote is geweest dat verweerder nog (zelfstandig)  een bezwaarschrift tegen de CIZ-indicatie in zou dienen, te meer nu klagers zelf al een bezwaarschrift hebben ingediend. Nu uit de e-mails, waarnaar klager verwijst, niet gebleken is van een opdracht aan verweerder, hebben klagers het verweer dat zij de opdracht pas hebben verstrekt ná afloop van de bezwaartermijn onvoldoende weerlegd. Dit leidt tot de conclusie dat het klachtonderdeel ongegrond is.  

klachtonderdeel 2

5.3       De opvattingen van klager en verweerder over de totstandkoming van de regeling met de gemeente staan tegenover elkaar. Nu de raad niet kan vaststellen welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, zijn de stellingen waarop de klacht is gebaseerd, niet komen vast te staan. Daarom zal het tweede onderdeel door de raad ongegrond worden verklaard.

                        klachtonderdeel 3

5.4       Het derde onderdeel van de klacht heeft betrekking op de verrekening van een nog openstaande declaratie met het door de gemeente in het kader van een met de gemeente getroffen regeling op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder betaalde bedrag. Het klachtrecht is in het leven is geroepen voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Nu het bedrag waarmee de openstaande rekening is verrekend niet aan klager maar aan diens echtgenote toekwam is klager door het in dit klachtonderdeel verweten handelen niet in zijn belang is getroffen. De raad zal klager niet-ontvankelijk verklaren  in dit onderdeel van de klacht . 

klachtonderdeel 4

5.5     Het schikkingsbedrag is conform het bepaalde in artikel 2.2 van de door klager ondertekende vaststellingsovereenkomst overgemaakt op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Klager heeft hierover ter zitting van de raad naar voren gebracht dat hij voor ondertekening had geconstateerd dat in strijd met de gemaakte afspraak in artikel 2.2. was bepaald dat het bedrag op de derdengeldrekening diende te worden gestort. Klager was zich derhalve vóór diens ondertekening hiervan bewust. Desondanks heeft klager de overeenkomst ondertekend. Ter zake valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dat klager, hoewel de inhoud van artikel 2.2. van de overeenkomst naar zijn mening in strijd was met de tussen partijen gemaakte afspraken, om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen om de overeenkomst te tekenen maakt dit niet anders. Het vierde onderdeel van de klacht is ongegrond.

klachtonderdeel 5

5.6     In het vijfde onderdeel van de klacht verwijt klager verweerder dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door aan de verhuurder melding te maken dat de echtgenote van klager in het kader van een met de gemeente getroffen regeling een schikkingsbedrag zou ontvangen. Verweerder stelt dat hij gelet op de huurachterstand in het belang van klager en zijn echtgenote heeft gehandeld door de verhuurder ervan op de hoogte te stellen dat de echtgenote van klager in het kader van een met de gemeente getroffen regeling op korte termijn een betaling tegemoet kon zien, om daarmee te voorkomen dat de verhuurder tot een ontruimingsprocedure zou overgaan. Verweerder stelt voorts dat tegen hem enkel is gezegd dat hij de hoogte van het bedrag niet mocht vermelden.

5.7     Het staat een advocaat vrij om van zijn cliënt verkregen kennis in het belang van zijn cliënt aan de wederpartij van die cliënt te berichten, voorzover de cliënt daartegen geen bezwaar heeft geuit en voor zover dit in overeenstemming is met een goede beroepsuitoefening,  Verweerder heeft naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat hij door zijn mededeling aan de verhuurder in het belang van klager heeft gehandeld. Uit de aan de raad overgelegde e-mailcorrespondentie is bovendien niet gebleken dat klager bezwaren heeft geuit over de door verweerder aan de verhuurder gegeven informatie. Naar het oordeel van de raad is de door verweerder gestelde afspraak voldoende aannemelijk geworden. De raad zal het vijfde onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

klachtonderdeel 6

5.8     De raad stelt voorop dat een advocaat in overleg met zijn cliënt de aanpak van een zaak bepaalt. Een advocaat dient zijn cliënt voor het voeren van procedures te behoeden, indien hij geen kans ziet deze met succes te voeren. Het is voldoende aannemelijk geworden dat verweerder  goede gronden had om in afwachting van de aflossing van de huurachterstand nog geen dagvaarding aan de verhuurder uit te brengen. Het zesde onderdeel van de klacht is ongegrond.

klachtonderdeel 7

5.9     Het zevende onderdeel van de klacht heeft betrekking op de verlaging van het uurtarief voor de zorgverlening door de echtgenote van klager. Het klachtrecht is in het leven is geroepen voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Nu het klachtonderdeel betrekking heeft op de verlaging van het uurtarief van de echtgenote van klager, wordt klager door het in dit klachtonderdeel verweten handelen niet in zijn belang getroffen en zal de raad klager in dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.

klachtonderdeel 8

5.10   Het achtste onderdeel van de klacht betreft de afwijzing van een verhuiskostenvergoeding. Dit betreft een oude zaak die door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager is behandeld. Uit de aan de raad overgelegde stukken noch uit het ter zitting verhandelde is gebleken dat verweerder bemoeienis met deze zaak geeft gehad. Nu niet is komen vast te staan dat het verweten handelen heeft plaatsgevonden zal de raad dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

klachtonderdeel 9

5.11   Ten aanzien van het negende onderdeel van de klacht is pas ter zitting duidelijk geworden dat dit klachtonderdeel betrekking heeft op vervreemding van goederen door de woningbouwstichting. Verweerder stelt niet op de hoogte te zijn van deze zaak. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is niet gebleken dat verweerder opdracht heeft gekregen om een zaak betreffende de vervreemding van goederen tegen de woningbouwstichting in behandeling te nemen. Het negende onderdeel van de klacht is onvoldoende met feiten onderbouwd en zal daarom ongegrond worden verklaard.

klachtonderdeel 10

5.12   Klager heeft onvoldoende onderbouwd welke toevoegingen door verweerder onterecht zijn aangevraagd en gekregen. Aan verweerder zijn vanaf 2009 een groot aantal toevoegingen verstrekt. Niet gebleken is dat klager hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is onvoldoende met feiten onderbouwd en zal daarom  door de raad ongegrond worden verklaard.

  klachtonderdeel 11

5.13   Ook ten aanzien van het elfde onderdeel geldt dat klager niet concreet heeft onderbouwd welke zaken verweerder op zijn beloop zou hebben gelaten. Ook dit onderdeel is onvoldoende feitelijk onderbouwd en zal door de raad ongegrond worden verklaard.

 

klachtonderdeel 12

5.14   Het twaalfde onderdeel van de klacht heeft betrekking op hetgeen verweerder in 2012 tegen de echtgenote van klager heeft gezegd. Klager heeft hierover meer dan drie jaar nadat hij hiervan kennis heeft genomen een klacht ingediend. Dit is ingevolge  het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet te laat. Daarom zal de raad klager in dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk verklaren .

in de zaak 17-042

5.15   De klachten in deze zaak komen neer op een herhaling van de in klachtzaak 16-1151/DB/LI reeds geformuleerde klachten. Er zijn verder geen zelfstandige klachten geformuleerd. . De raad zal klager daarom in deze zaak niet-ontvankelijk verklaren.

in de zaak 16-1152

klachtonderdeel 1

5.16   Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op het al dan niet tijdig indienen van bezwaar tegen de beslissing van 16 december 2015 betreffende de CIZ-indicatie van klager. Het klachtrecht is in het leven is geroepen voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Nu dit onderdeel van de klacht betrekking heeft op de CIZ-indicatie van klager is klaagster door het verweerder in dit klachtonderdeel verweten handelen niet in haar eigen belang getroffen. De raad zal klaagster niet-ontvankelijk verklaren  in dit onderdeel van de klacht . 

klachtonderdelen 2,4,5,6,8 en 9

5.17   Ten aanzien van de klachtonderdelen 2,4,5,6,8 en 9 verwijst de raad naar de overgingen van de raad ten aanzien van deze klachtonderdelen in klachtzaak 16-1151/DB/LI. De raad zal de klachtonderdelen 2,4,5,6,8 en 9 op voormelde gronden in klachtzaak 16-1152/DB/LI eveneens ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 3

5.18   Advocaten zijn met betrekking tot de inrichting van de administratie van de praktijkvoering gehouden tot naleving van de regels zoals bepaald in de Verordening op de Advocatuur. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.19 van de Verordening op de Advocatuur dient een advocaat erop toe te zien dat derdengelden door de stichting derdengelden worden overgemaakt naar de rechthebbende zodra de gelegenheid zich daartoe voordoet. Ingevolge artikel 6.19 lid 4 kan de advocaat met een rechthebbende overeenkomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie van de advocaat aan die rechthebbende. Voorwaarde is dat de cliënt hiermee instemt en dat die instemming schriftelijk is vastgelegd. Het doel van de Verordening op Advocatuur is onder meer de integriteit van advocaten op het terrein van de administratie en financiën te bevorderen. Integriteit van advocaten is van belang voor het goed functioneren van de advocatuur als beroepsgroep en voor het vertrouwen dat de samenleving in de advocatuur heeft. Omdat de integriteit van advocaten inhoudt dat  advocaten financieel integer handelen en  de financiële administratie op orde hebben, is het van groot belang voor het vertrouwen van de samenleving in de advocatuur dat de regels van de Verordening op de Advocatuur nauwgezet worden nageleefd.

 

5.19 Vast staat dat verweerder een openstaande declaratie van de echtgenoot van klaagster zonder toestemming van klaagster heeft verrekend met een op grond van een met de gemeente gesloten overeenkomst aan klaagster toekomend schikkingsbedrag. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 6.19 lid 4 van de Verordening op de Advocatuur, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Dit geldt des te meer nu het de verrekening van een openstaande declaratie van een ander dan de rechthebbende op de derdengelden waarmee de declaratie is verrekend betrof. Het derde onderdeel van  de klacht is gegrond.

Klachtonderdeel 7

5.20   Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft nagelaten bezwaar te maken tegen de verlaging van het uurtarief in het zorgcontract van klaagster. Verweerder heeft weliswaar tegenover de raad verklaard dat door hem wel bezwaar is gemaakt tegen de verlaging van het uurtarief van klaagster, maar door verweerder zijn geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen. Nu verweerder niet heeft aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de verlaging van het uurtarief van klaagster houdt de raad het ervoor dat verweerder dit heeft nagelaten. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de raad bij de behartiging van de belangen van klaagster niet die zorgvuldigheid betracht die van hem als redelijk handelend advocaat had mogen worden verwacht, wat hem tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. Het zevende onderdeel van de klacht is gegrond.

5          MAATREGEL

6.1     Gelet op de ernst van de overtreden normen acht de raad  de maatregel waarschuwing passend en geboden.

 

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klachten in klachtzaak 16-1152/DB/LI gedeeltelijk gegrond zijn verklaard, moet verweerder het door klaagster in die zaak betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder , gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht in klachtzaak 16-1152/DB/LI redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,-  aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

 

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van klachtzaak 16-1152/DB/LI heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,-.   De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

in klachtzaak 16-1151/DB/LI:

 

De raad van discipline verklaart:

 

-        klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 3,7 en 12

-        klachtonderdelen 1, 2,4,5,6,8,9,10 en 11 ongegrond;

 

 

in klachtzaak 16-1152/DB/LI:

 

De raad van discipline verklaart:

 

-           klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1

-           klachtonderdelen 3 en 7 gegrond;

-           klachtonderdelen 2,4,5,6,8 en 9 ongegrond

 

                          en

 

-           legt ter zake van de in klachtzaak 16-1152/DB/LI gegrond verklaarde klachtonderdelen aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die klaagster in klachtzaak 16-1152/DB/LI voor de betaling van het griffierecht van €50,- heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

-            

 

in klachtzaak 17-042DB/LI :

 

De raad van discipline verklaart:

 

-           klager niet-ontvankelijk in zijn klachten

 

 

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels , voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek en L. W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2018

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 maart 2018

 

verzonden aan:

-            klagers

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de in klachtzaken 16-1151/DB/LI en 16-1152/DB/LI en 17-042/DB/LI ongegrond / niet-ontvankelijk verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager (in klachtzaken 16-1151/DB/LI en 17-042/DB/LI) /en klaagster (in klachtzaak 16-1152/DB/LI)

-            verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-          de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de in klachtzaak 17-1152/DB/LI gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg      

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

 

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl