Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:37

Zaaknummer

17-760/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voorzitter heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerster informatie over de subsidieaanvraag heeft achtergehouden. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 12 maart 2018

in de zaak 17-760/DB/LI

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  27 oktober 2017 op de klacht van:

 

klaagster

tegen:

 

                        verweerster

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 30 april 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: ‘de deken”, een klacht ingediend over verweerster.

 

1.2      Bij brief van 18 september 2017 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.  

 

1.3      Bij beslissing van 27 oktober 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter klachtonderdeel 2 sub a met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, en de klachtonderdelen 1 en 2 sub b met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 30 oktober 2017 verzonden aan klaagster.

 

1.4      Bij brief d.d. 23 november 2017, door de raad ontvangen op 27 november 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

 

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 januari 2018 in aanwezigheid van verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. H. Klaagster is, als aangekondigd bij e-mailbericht d.d. 9 januari 2018, niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 23 november 2017, de nagekomen brief met bijlage van verweerster d.d. 4 januari 2018 en het nagekomen e-mailbericht van klaagster d.d. 9 januari 2018.    

 

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerster informatie ten aanzien van de aan de provincie verzochte afbouwsubsidie en de aan het UWV verzochte ontslagvergunning voor de gemachtigde van klaagster heeft achtergehouden;

 

2.    verweerster haar cliënte onjuist heeft geadviseerd over

 

a.    het recht van haar cliënte op gesubsidieerde rechtsbijstand

b.    de haalbaarheid van een verzoek tot ontslagvergunning voor klaagster op grond van bedrijfseconomische redenen

 

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

1.    Anders dan de voorzitter in 4.2. heeft overwogen was de informatie over de daadwerkelijke aanvraag van de afbouwsubsidie niet in december 2016 aan haar bekend gemaakt maar pas maanden later.

2.    Niet juist is dat klaagster had moeten begrijpen dat bij niet instemming harerzijds een ontslagaanvraag zou volgen. Klaagster is namelijk sinds 7 juni 2016 100% arbeidsongeschikt en er was dus sprake van een opzegverbod.

3.    Anders dan de voorzitter stelt, komt haar wel degelijk een rechtens te respecteren belang toe en deswege een klachtrecht ter zake van de financiële afspraken van haar werkgever met verweerster. Immers, verweerster had moeten onderzoeken of de werkgever (een vereniging die in haar voortbestaan werd bedreigd) in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Door haar werkzaamheden voor een commercieel tarief te verrichten, is de aan klaagster competerende ontslagvergoeding gemitigeerd.

4.    Vanwege het opzegverbod bij ziekte en de vereniging nog steeds niet heeft opgehouden te bestaan, was het advies om een ontslagaanvraag in te dienen bij het UWV bij voorbaat kansloos en onnodig kostenvergoeding voor de werkgever. Het UWV had de ontslagaanvraag dan ook niet mogen verlenen.

5.    Vanwege de ongewisse uitkomst (de vereniging zou tussentijds opgeheven kunnen worden) kon van klaagster niet verlangd worden van de beslissing van het UWV in beroep te gaan bij de kantonrechter en eventueel bij het Hof en daardoor heeft zij noodgedwongen akkoord moeten gaan met een lagere ontslagvergoeding en eindafrekening.

                          3.3     In verzet is de vraag aan de orde of de voorzitter is uitgegaan van de juiste beoordelingscriteria en of zij terecht heeft geoordeeld dat behandeling op zitting niet verder kon bijdragen aan haar oordeelsvorming.

 

 

4          BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De raad stelt vast dat klaagster de verwijten aan verweerster in verzet niet nader heeft geconcretiseerd, anders dan de stelling dat de informatie over de subsidieaanvraag niet in december 2016, maar pas veel later aan haar is bekend gemaakt. De raad overweegt ter zake dat uit de overgelegde stukken blijkt dat klaagsters gemachtigde haar dienaangaande bij e-mailberichten d.d. 20 en 29 december 2016 heeft geïnformeerd. De raad is derhalve van oordeel dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerster informatie over de subsidieaanvraag heeft achtergehouden. Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënte. Dat klaagster hierdoor nodeloos in haar belangen is geschaad is niet gebleken.  

 

4.2      De raad komt tot de slotsom dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter

 

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2018.

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 maart 2018

 

verzonden aan:

-  klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

 

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.