Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-07-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:147
Zaaknummer
170067
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Klager is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat het te laat is ingesteld. Het hoger beroep van verweerster faalt. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend, terwijl klager die in het buitenland verbleef uitdrukkeklijk had verzocht om aanhouding daarvan. Verweerster heeft de rechtbank niet verzocht om aanhouding en evenmin met klager hierover overleg gevoerd. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
Beslissing
van 10 juli 2017
in de zaak 170067
naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 3 augustus 2016, onder nummer 16 564/DH/RO, aan partijen toegezonden op 4 augustus 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerster kennelijk ongegrond is verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 6 februari 2017, eveneens onder nummer 16 564/DH/RO, waarbij klager niet-ontvankelijk is verklaard in onderdeel 2 van het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter, het verzet gegrond is verklaard voor zover betrekking hebbend op klachtonderdeel b voor zover dit klachtonderdeel behelst dat verweerster met klager geen overleg heeft gevoerd alvorens het verweerschrift in de zaak in te dienen en het verzet voor het overige ongegrond is verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager, de proceskosten van € 50,00 aan klager en de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing van de voorzitter van 3 augustus 2016 is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:184 en de beslissing van de raad van 6 februari 2017 als ECLI:NL:TADRSGR:2017:13.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 maart 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het schrijven van klager aan het hof van 11 april 2017;
- de antwoordmemorie van klager van 17 mei 2017, binnengekomen ter griffie van het hof per e-mail op 17 mei 2017 en per post op 18 mei 2017;
- het e-mailbericht van de gemachtigde van verweerster, mr. R, aan het hof van 18 mei 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 juni 2017, waar klager en verweerster met haar gemachtigde mr. R zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) (…)
b) zij klager niet tijdig en deugdelijk heeft geïnformeerd over de voortgang van de zaak, zij niet met hem heeft overlegd wat er in de stukken moest staan en zij dikwijls stukken op het laatste moment heeft ingediend;
c) (…)
d) (…)
e) (…)
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft het verzet van klager met betrekking tot klachtonderdeel b deels gegrond verklaard en dit klachtonderdeel deels gegrond verklaard. De overige onderdelen van het verzet van klager zijn niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond verklaard. Voor zover klager met zijn antwoordmemorie bedoeld heeft incidenteel hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de raad ter zake van klachtonderdeel b en de andere klachtonderdelen, overweegt het hof dat klager in dat hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu – volgens vaste jurisprudentie van het hof – het instellen van incidenteel beroep na afloop van de beroepstermijn niet mogelijk is. Daarnaast bepaalt artikel 46h lid 7 Advocatenwet dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen.
5.2 De raad heeft klachtonderdeel b gedeeltelijk gegrond verklaard. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij met klager geen overleg heeft gevoerd alvorens het verweerschrift in de zaak in te dienen. De raad overweegt daartoe dat klager verweerster heeft verzocht om bij de rechtbank een verzoek om aanhouding in te dienen nu hij nog stukken in het geding wilde brengen en hij het concept verweerschrift nog niet als compleet zag, en dat niet is gebleken dat verweerster om aanhouding heeft verzocht of omtrent dit verzoek op enigerlei wijze met klager afstemming heeft gezocht. Verweerster bestrijdt in hoger beroep dat zij niet om aanhouding heeft verzocht. Verweerster voert aan dat zij zowel in het door haar op 14 januari 2015 ingediende verweerschrift als ter zitting bij de rechtbank op 15 januari 2015 heeft verzocht om aanhouding van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De grief van verweerster berust evenwel op een verkeerde lezing van de uitspraak van de raad. Verweerster had de rechtbank moeten vragen om de indiening van het verweerschrift aan te houden, nu van de zijde van klager op 14 januari 2015 een uitdrukkelijk verzoek daartoe was gedaan aan verweerster. Daartoe bestond ook aanleiding gelet op het verzoek van klager en de omstandigheid dat het verweerschrift eerst daags vóór de zitting gereed was, en klager nog in het buitenland verbleef. Vaststaat dat verweerster dit niet heeft gedaan en dat zij evenmin hierover met klager overleg heeft gevoerd.
5.3 Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.4 De grieven van verweerster tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
5.5 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerster aan klager worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.
5.6 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerster aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 februari 2017 onder nummer 16 564/DH/RO;
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 februari 2017 onder nummer 16-564/DH/RO;
veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klager.
veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170067”.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, H. van Loo, J.A. Schaap en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 juli 2017.