Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:57

Zaaknummer

17-423/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beslissing op verzet. Verzet ongegrond. De raad overweegt nog dat – anders dan klager stelt – de toegang tot de tuchtrechter niet beperkter is dan de toegang tot de civiele rechter. Ook in het onderhavige tuchtrecht had klager, als vertegenwoordiger van zijn moeder als klaagster, ontvangen kunnen worden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 26 maart 2018

in de zaak 17-423/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 31 augustus 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 februari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 1 juni 2017 met kenmerk R 2017/43 edl/dh, door de raad ontvangen op 2 juni 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 31 augustus 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 31 augustus 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 27 september 2017, door de raad ontvangen op 28 september 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 29 januari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder, bijgestaan door [kantoorgenoot].

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 27 september 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De hoogbejaarde en dementerende moeder van klager huurde een appartement in een appartementencomplex voor senioren van de stichting G. (hierna: de stichting). Medio 2015 heeft de stichting bekendgemaakt dat het gehele gebouw waarin de moeder van klager een appartement huurde, gerenoveerd zou worden. Gelet op die verbouwing dienden de bewoners van het gebouw tijdelijk in een andere woning te verblijven. De door de stichting toegewezen vervangende woning was voor klager en zijn familie niet acceptabel, omdat het – vanwege haar dementie – voor de moeder van klager belangrijk was dat haar tijdelijke en definitieve woning zoveel mogelijk op haar oorspronkelijke woonsituatie zouden lijken.

2.2 Tussen de stichting en de familie van klager is een geschil gerezen omdat de moeder van klager haar oorspronkelijke appartement niet had verlaten.

2.3 Op 26 mei 2016 heeft een schikkingsoverleg plaatsgevonden in het appartementencomplex. Bij dat overleg waren de moeder van klager, haar kinderen en haar juriste aanwezig. De deurwaarder heeft op die datum op verzoek van verweerder een kort gedingdagvaarding aan de moeder van klager betekend.

2.4 Op 8 juni 2016 heeft de mondelinge behandeling in het kort geding plaatsgevonden bij de kantonrechter te Rotterdam. De wederpartij van klager  werd bijgestaan door verweerder. Klager, zijn moeder, zus en zwager waren eveneens aanwezig. Zij werden bijgestaan door een juriste. Tijdens die mondelinge behandeling hebben de betrokken partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. De zaak is vervolgens doorgehaald.

2.5 Bij brief van 14 februari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zich in woord en geschrift onnodig grievend, beschamend en beschadigend heeft uitgelaten doordat hij irrelevante stellingen heeft geponeerd, relevante informatie heeft weggelaten en onvolledige, dan wel pertinent onjuiste informatie heeft verstrekt, waardoor verweerder bovendien ook de rechtbank heeft beledigd;

b) hij de deurwaarder opdracht heeft gegeven om de dagvaarding bij de moeder van klager te laten betekenen, terwijl de juriste van klager verweerder had aangegeven dat de eventuele dagvaarding bij haar betekend kon worden;

c) hij geen rekening heeft willen houden met de namens de moeder van klager opgegeven verhinderdata in het kader van het door verweerder aangekondigde kort geding.

3.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft klager in zijn klachtbrief van 14 februari 2017 een opsomming gemaakt van de onjuistheden die verweerder in zijn processtukken heeft opgenomen. Dit betreffen feitelijke onjuistheden en onvolkomenheden in zowel de dagvaarding als de pleitnota. Bovendien heeft verweerder bij herhaling geponeerd dat de door klager en zijn familie ingeschakelde juriste geen advocaat is. Ook heeft hij tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2016 de objectiviteit van een verklaring van een deskundige, kantoorhoudende op hetzelfde adres als de juriste, in twijfel getrokken.

3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen. Klager vindt het onbegrijpelijk dat de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat klager geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij de klacht. Zijn moeder is immers hoogbejaard en dement en kan niet voor zichzelf opkomen. Klager stelt zich op het standpunt dat de klacht ontvankelijk en gegrond dient te worden verklaard.  

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij haar oordeel heeft betrokken. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, nu klager geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij de klacht. Hetgeen klager in verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Met name overweegt de raad nog dat – anders dan klager stelt – de toegang tot de tuchtrechter niet beperkter is dan de toegang tot de civiele rechter. Ook in het onderhavige tuchtrecht had klager, als vertegenwoordiger van zijn moeder als klaagster, ontvangen kunnen worden.

5.2 Ten overvloede overweegt de raad dat uit het klachtdossier niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.

5.3 Gelet op het bovenstaande moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2018 verzonden.