Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-05-2017
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2017:79
Zaaknummer
160146
Inhoudsindicatie
De raad heeft - kort samengevat - geoordeeld dat verweerder ten aanzien van klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden dan ook verworpen en de beslissing van de raad wordt bekrachtigd.
Uitspraak
Beslissing
van 8 mei 2017
in de zaak 160146
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 9 mei 2016, gewezen onder nummer 16-040 en aan partijen toegezonden op 9 mei 2016, waarbij de klacht in alle onderdelen ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:105.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 6 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder d.d. 21 juni 2016.
2.3 Het hof heeft de zaak na een eerdere aanhouding mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 maart 2017, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
De klacht, zoals omschreven in de bestreden beslissing, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) in zijn e-mail van 19 mei 2015 heeft gedreigd met een klacht, respectievelijk een klacht tegen klager heeft ingezet als dwangmiddel tot het verkrijgen van een gewenste en vereiste toestemming om zich tot de rechtbank te mogen wenden;
b) dit opnieuw heeft gedaan in zijn e-mail van 26 juni 2015;
c) door aldus te handelen klager in de positie heeft gebracht dat hij ten opzichte van zijn cliënt niet meer de vrijheid en onafhankelijkheid bezit om deugdelijk te adviseren;
d) in strijd met Gedragsregel 15 lid 2 heeft gehandeld door zich tot de rechtbank te wenden bij brief van 19 mei 2015 nadat uitspraak was gevraagd;
e) klager ter zitting van het gerechtshof Leeuwarden heeft neergezet en uitgemaakt voor leugenaar.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
5.1 Voor zover klager een grief heeft willen indienen gericht tegen de weigering van de raad gehoor te geven aan klagers verzoek de klacht door te verwijzen naar een andere raad wegens vermeende partijdigheid, oordeelt het hof als volgt.
Klager heeft geen belang om deze kwestie in hoger beroep aan de orde te stellen. Ter zitting is vastgesteld dat klager in eerste aanleg geen wrakingsverzoek heeft ingediend. De vermeende partijdigheid speelt in hoger beroep niet en het hof beoordeelt de klacht opnieuw en zelfstandig.
5.2 Wat betreft de weigering van de raad om de aanvulling van de klacht, zoals verwoord in de brief van klager van 22 februari 2016, in behandeling te nemen, oordeelt het hof dat de raad klager ter zitting op goede gronden heeft laten weten dat deze aanvullende klacht eerst bij de deken moet worden ingediend.
Overigens heeft het hof niet de wettelijke bevoegdheid om klachten ambtshalve aan te vullen, zodat ook om deze reden niet aan een inhoudelijke behandeling van de aanvullende klacht wordt toegekomen.
5.3 De raad heeft - kort samengevat - geoordeeld dat verweerder ten aanzien van klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden dan ook verworpen en de beslissing van de raad wordt bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 mei 2016, gewezen onder nummer 16-040.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.C. van Oven, C.A.M.J. Raymakers, A.A.H. Zegers en M.L. Weerkamp, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2017.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 mei 2017.