Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:56

Zaaknummer

17-402/DH/RO

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over eigen advocaat. Verweerster heeft op een zitting, op welke zitting klager niet aanwezig was, zonder overleg met klager het namens hem ingestelde beroep ingetrokken. Volgens verweerster was dat in het belang van klager. De raad is echter van oordeel dat verweerster over dit essentiële punt overleg met haar cliënt had moeten voeren. Verweerster heeft geen relevant belang aangevoerd op grond waarvan zij ter zitting van 2 februari 2016 genoodzaakt was om het hoger beroep in te trekken. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 26 maart 2018

in de zaak 17-402/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 mei 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 mei 2017 met kenmerk R 2017/35 edl/dh, door de raad ontvangen op 23 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 januari 2018 in aanwezigheid van verweerster. Klager is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de bij 1.2 genoemde brief van de deken;

- de brief van 20 november 2017 (met bijlagen) van klager.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 20 oktober 2014 heeft het UWV de aanvraag van klager om een herbeoordeling inzake een WIA-uitkering afgewezen. Verweerster heeft op 1 december 2014 namens klager bezwaar aangetekend tegen dit besluit.

2.2 Bij brief van 25 februari 2015 heeft verweerster klager bericht dat op 9 maart 2015 om 15.00 uur een hoorzitting zou plaatsvinden bij het UWV. Uit het verslag van deze hoorzitting blijkt dat verweerster daarbij aanwezig was.

2.3 Op 23 april 2015 heeft het UWV een beslissing op bezwaar genomen. Het bezwaar is ongegrond verklaard.

2.4 Verweerster heeft namens klager beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen het afwijzingsbesluit WIA van het UWV.

2.5 Ter zitting van 2 februari 2016 heeft verweerster het namens klager ingestelde beroep ingetrokken. Klager was niet bij deze zitting aanwezig. De griffier van de rechtbank Rotterdam heeft de intrekking aan verweerster bevestigd bij brief van 4 februari 2016.

2.6 Bij brief van 3 mei 2016 heeft klager een klacht over verweerster ingediend bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij niet aanwezig was tijdens de hoorzitting van 9 maart 2015;

b) zij ter zitting van 2 februari 2016 zonder overleg met klager het namens hem ingediende beroep heeft ingetrokken;

c) zij slecht bereikbaar was. 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Haar verweer komt - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt als maatstaf voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan (met andere woorden: de advocaat als dominus litis). Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Klachtonderdelen a) en c)

5.2 Bij de beoordeling van de klacht geldt dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd, onder overlegging van diverse stukken, het standpunt betrokken dat zij wel degelijk aanwezig was bij de hoorzitting op 9 maart 2015 (klachtonderdeel a) en dat zij wel degelijk goed bereikbaar was voor klager (klachtonderdeel c).

5.3 Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van dit verwijt – kan de raad de juistheid van het gemaakte verwijt in onderdeel c) niet vaststellen. Voor wat betreft klachtonderdeel a) overweegt de raad  dat uit het verslag van de hoorzitting van 9 maart 2015  blijkt dat verweerster daarbij wel degelijk aanwezig was.

5.4 Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij ter zitting van 2 februari 2016 zonder overleg met klager het namens hem ingestelde beroep heeft ingetrokken.

5.6 Verweerster heeft aangevoerd dat klager zowel in de periode vóór als na de hoorzitting van 9 maart 2015 veelvuldig (onaangekondigd) op het kantoor van verweerster verscheen. Later werd hij vergezeld door zijn zoon en/of neef. Op een zeker moment kwam de zoon en/of neef regelmatig naar kantoor, nu zonder klager. Verweerster werd verteld dat klager in een psychiatrische kliniek in Marokko was opgenomen en voorlopig niet meer terug kwam. Op 2 februari 2016 heeft de zitting in het hoger beroep plaatsgevonden. Noch klager, noch zijn zoon en/of neef hebben destijds gereageerd op verzoeken van verweerster tot het leggen van contact ter voorbereiding van de zitting. De rechter gaf tijdens de zitting een overduidelijk schot voor de boeg ten aanzien van zijn beoordeling, te weten een ongegrondverklaring van het beroep. De rechter hield verweerster voor dat namens klager geen nieuwe feiten en omstandigheden waren aangevoerd, die een ander zicht zouden werpen op het besluit van het UWV. Op dat moment achtte verweerster het - mede gelet op zijn psychiatrische opname - in het belang van klager dat er voor hem zo snel mogelijk duidelijkheid zou komen omtrent zijn rechtspositie. Vervolgens heeft verweerster het beroep ter zitting ingetrokken.

5.7 De raad stelt vast dat verweerster het hoger beroep heeft ingetrokken zonder opdracht van of overleg met klager. Volgens haar was dit in het belang van klager. Het feit dat zij dominus litis is, laat echter onverlet dat verweerster over dit essentiële punt overleg met haar cliënt had moeten voeren. Verweerster heeft geen relevant belang aangevoerd op grond waarvan zij ter zitting van 2 februari 2016 genoodzaakt was om het hoger beroep in te trekken. 

5.8 Klachtonderdeel b) is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De klacht wordt op één onderdeel gegrond verklaard. Alles overziend acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van EUR 50,- aan hem vergoeden.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: EUR 1.000,- aan kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3 Verweerster moet het bedrag van EUR 1.000,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2018 verzonden.