Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2965
Zaaknummer
6213
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen beslissing van de raad op wrakingsverzoek. Niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 13 januari 2012
in de zaak 6213
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verzoekster
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 24 oktober 2011, onder nummer R.3553/10.183, aan partijen toegezonden op 25 oktober 2011, waarbij een verzoek tot wraking van verweerder is afgewezen.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verzoekster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 oktober 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van de stukken van de eerste aanleg.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 december 2011, waar alleen verzoekster is verschenen. Verzoekster heeft gepleit aan de hand van een nadien overgelegde pleitnota.
3 HET VERZOEK TOT WRAKING
3.1 Bij (fax)brief van 20 juli 2011 heeft verzoekster gesteld dat verweerder partner is bij kantoor B. Bij dit kantoor zijn eveneens partner (geweest) mr. A. en mr. S.. Mr. A. is tevens lid van de Raad van Toezicht in het arrondissement Rotterdam. Mr. S. is lid geweest van het College van Afgevaardigden en de Raad van Toezicht te Rotterdam is tevens de echtgenoot van L., stafjurist bij de Raad van Toezicht te Rotterdam. L. houdt zich bezig met de behandeling van klachten. Verweerder is ook lid geweest van de Raad van Toezicht Rotterdam van 1997 tot 2003. Verweerder heeft op 13 februari 2003 met de toenmalige deken een bespreking gevoerd met verzoekster. Verzoekster heeft naar aanleiding van gedragingen van mevrouw L. in het kader van andere klachtprocedures een onderzoek ingesteld naar haar persoon. Toen verzoekster was gebleken dat L. gehuwd is met een (voormalig) partner van verweerder en deze (voormalige) partner ook lid is geweest van het College van Afgevaardigden en een huidige partner van verweerder thans lid is van de Raad van Toezicht, heeft zij verweerder gewraakt.
4 FEITEN
Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de raad zijn vastgesteld onder 1.1 tot en met 1.5 in de beslissing van 24 oktober 2011, nu tegen de vaststelling van deze feiten geen grief is aangevoerd.
5 BEOORDELING
5.1 Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende.
Verzoekster heeft verweerder gewraakt bij (fax)brief van 20 juli 2011. De raad heeft bij beslissing van 24 oktober 2011 het verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster is bij memorie van 26 oktober 2011 in hoger beroep gekomen van deze beslissing. In haar memorie stelt verzoekster dat zij zich realiseert dat er “op zich” geen rechtsmiddel openstaat tegen genoemde beslissing doch dat er reden is het appelverbod te doorbreken nu door de raad een zodanig fundamenteel rechtsmiddel is geschonden, te weten: de beslissing is niet in het openbaar uitgesproken, dat zulks instandhouding van de beslissing in de weg staat. In haar pleitnota heeft verzoekster haar standpunt nader toegelicht. Kort weergegeven komt dit standpunt hier op neer dat de openbaarheid sinds jaar en dag als één der beginselen van burgerlijk procesrecht moet worden aangemerkt. Volgens verzoekster vindt men die verplichting tot openbaarheid niet alleen in verdragsteksten (art. 6 EVRM) maar ook in de Nederlandse wetgeving. Verzoekster concludeert tot vernietiging van de beslissing en tot verwijzing van de zaak naar een andere Raad van Discipline voor hernieuwde behandeling.
5.2 Het hof gaat ervan uit dat de beslissing van de raad niet in het openbaar is uitgesproken, nu in de staart van de uitspraak, onder het dictum, niet is vermeld dat de beslissing ter openbare terechtzitting is uitgesproken.
5.3 Het hoger beroep van verzoekster kan slechts slagen indien een verdragsbepaling, een wettelijke bepaling, dan wel een ongeschreven fundamenteel rechtsbeginsel vereist dat een beslissing op een wrakingsverzoek als het onderhavige in het openbaar wordt uitgesproken.
Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
5.4 Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en in het bijzonder artikel 6, eerste lid van dit verdrag, noopt tot openbare uitspraak als het gaat om een zaak die betreft het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een tegen de betrokkene ingestelde vervolging. Nu het in de voorliggende kwestie niet gaat om een zaak als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 EVRM, dwingt het EVRM niet tot openbaarheid zoals door verzoekster bepleit.
5.5 De Advocatenwet bepaalt in een geval als het onderhavige evenmin dat een uitspraak op een openbare terechtzitting dient plaats te vinden. Artikel 48, lid 1 Advocatenwet bepaalt immers dat alleen beslissingen van de raad over de voorgelegde klachten in het openbaar worden uitgesproken. Een beslissing op een verzoek tot wraking valt daar niet onder.
5.6 Met betrekking tot wraking in een tuchtzaak bepaalt artikel 47, lid 2 Advocatenwet, kort gezegd, dat de artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van toepassing zijn. Artikel 515, lid 2 Sv schrijft niet voor dat een wrakingsverzoek in het openbaar moet worden behandeld, terwijl in lid 3 van dat artikel geen specifiek voorschrift is opgenomen over de kennisgeving van de gerechtelijke mededeling van de beslissing. Niet is dus voorgeschreven dat de uitspraak in het openbaar moet worden gedaan.
Bij dit stilzwijgen van de specifieke regeling (art. 512-519 Sv) brengt het systeem van het Wetboek van Strafvordering mee dat de voorliggende vraag moet worden beantwoord aan de hand van algemene regels, vervat in de artikelen 21 e.v. Sv.
Artikel 21, lid 1 Sv, tweede volzin, bepaalt dat op de (openbare) terechtzitting onderzoek en beslissing geschieden omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten die op die terechtzitting zijn gedaan. In alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven, geschiedt de behandeling door de raadkamer, aldus de eerste volzin van artikel 21, lid 1 Sv.
In de thans ter beslissing voorliggende kwestie is het verzoek tot wraking niet ter zitting gedaan doch voorafgaand aan de zitting en wel bij (fax)brief. In dit geval was dus geen openbare behandeling op grond van artikel 21 Sv voorgeschreven en derhalve behoefde de beslissing op het wrakingsverzoek, ingevolge het bepaalde in artikel 24, lid 1 Sv, niet in het openbaar te worden uitgesproken.
5.7 Het hof beschouwt artikel 6 EVRM als een uitputtende regeling van de gevallen waarin het doen van uitspraak in het openbaar wordt gevergd door een fundamenteel rechtsbeginsel. Ongeschreven recht noopt niet tot uitbreiding van die gevallen.
5.8 De slotsom luidt dat geen grond aanwezig is voor doorbreking van het appelverbod en dat verzoekster mitsdien in haar hoger beroep niet kan worden ontvangen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.H.A. Scholten, G.J. Niezink en E. Schutte, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2012.