Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-03-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2018:45
Zaaknummer
17-851/DB/LI
Inhoudsindicatie
Gedragsregel 12 geschonden door zonder toestemming van klaagster en zonder overleg met de deken aan de rechtbank confraternele correspondentie te overleggen. Gegrond. Waarschuwing. Proceskosten.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 26 maart 2018
in de zaak 17-851/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 15 mei 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 20 oktober 2017 met kenmerk K17-058 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 februari 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerster, bijgestaan door mr. B. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- De hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;
- De nagekomen brief met bijlagen van klaagster d.d. 16 januari 2018;
- De nagekomen brief met bijlagen van verweerster d.d. 18 januari 2018;
- De nagekomen brief met bijlagen van verweerster d.d. 29 januari 2018.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster stond D&G bij in een arbeidsgeschil met haar werknemer D, die op haar beurt werd bijgestaan door verweerster. Nadat D&G D op 23 februari 2017 op staande voet had ontslagen heeft klaagster namens D&G op 23 april 2017 bij de kantonrechter een verzoek ex art. 7:677 lid 2 en 3 sub a BW ingediend.
2.2 Verweerster heeft op 3 april 2017 bij de kantonrechter namens D tegen DGM een verzoek ingediend ex art. 7:681 BW. In het verzoekschrift was abusievelijk DGM in plaats van D&G als verwerende partij opgenomen. Voorts waren de volledige namen van D niet correct vermeld. Bij brief d.d. 3 mei 2017 heeft verweerster de kantonrechter verzocht om tot herstel over te gaan. Bij brief d.d. 4 mei 2017 heeft klaagster de kantonrechter bericht niet met de door verweerster verzochte partijwijzigingen te kunnen instemmen onder meer omdat de op basis van artikel 7:686a BW geldende vervaltermijn reeds was verstreken.
2.3 Bij brief d.d. 8 mei 2017 heeft verweerster aan de kantonrechter medegedeeld dat het verzoekschrift per post en per e-mail aan klaagster was verzonden, zodat het klaagster en D&G helder moest zijn dat het verzoek tot D&G was gericht. Voorts heeft verweerster aan de kantonrechter medegedeeld dat partijen na indiening van het verzoekschrift hebben gecorrespondeerd over een minnelijke regeling. Verweerster heeft betoogd dat D&G door de vergissing in het verzoekschrift van D niet in haar belangen was geschaad, zodat deze beslissing niet tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek van D zou moeten leiden. Tot slot heeft verweerster de kantonrechter verzocht om het door D&G ingediende verzoek en het door D ingediende verzoek gevoegd te behandelen.
2.4 Bij brief d.d. 10 mei 2017 heeft klaagster aan de kantonrechter bevestigd dat zij op 9 mei 2017 telefonisch van de griffier had vernomen dat ter zitting van 22 mei 2017 zowel het door D&G ingediende verzoek als het door D ingediende verzoek zouden worden behandeld. Klaagster heeft de kantonrechter medegedeeld dat, nu D&G echter nog niet door D was opgeroepen, D&G ook geen verweer zou kunnen voeren tegen het door D ingediende verzoek. In dat verband heeft klaagster aan de rechtbank medegedeeld:
“(…) Vooralsnog is [D&G] echter enkel op de hoogte van de zaak met kenmerk 5869015 EJ VERZ 17-162 door de brief van [verweerster] aan u Edelachtbare d.d. 3 mei 2017, waarvan ik een kopie ontving, en is [D&G] daarvoor niet opgeroepen. [D&G] is dus (vooralsnog) geen partij in de zaak met kenmerk 5869015 EJ VERZ 17-162 en kan daarin derhalve geen verweer voeren. Ik merk in dat verband op dat ook namens [DGM] geen verweer zal kunnen worden gevoerd aangezien zij een niet bestaande partij is.”
2.5 Bij brief d.d. 12 mei 2017 heeft verweerster de kantonrechter bericht dat de stellingen van klaagster zoals verwoord in haar brief d.d. 10 mei 2017 niet juist waren omdat klaagster, aldus verweerster, wel degelijk op de hoogte was van het door verweerster ingediende verzoek. Verweerster heeft in haar brief aan de kantonrechter d.d. 12 mei 2017 het verloop van de met klaagster gevoerde correspondentie uiteengezet, vermeld dat is gecorrespondeerd over een minnelijke regeling en (delen) uit die correspondentie geciteerd. Verweerster heeft aan haar brief gehecht een viertal e-mailberichten van haar aan klaagster. De bij die e-mailberichten gevoegde bijlagen heeft verweerster niet aan de kantonrechter gezonden.
2.6 Klaagster heeft verweerster verzocht om de kantonrechter te berichten dat verweersters brief d.d. 12 mei 2017 als niet verzonden moest worden beschouwd, bij gebreke waarvan klaagster een klacht zou indienen wegens het zonder toestemming van de wederpartij overleggen van confraternele correspondentie. Klaagster heeft niet aan verweersters verzoek voldaan. Bij brief d.d. 15 mei 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster.
2.7 Bij beschikking d.d. 14 juni 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat er, ondanks de verkeerde tenaamstelling, onvoldoende grond was om D niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, omdat D&G onvoldoende had onderbouwd dat zij door die verkeerde tenaamstelling in haar belangen was geschaad. De kantonrechter heeft geoordeeld dat D&G van meet af aan op de hoogte was geweest van de procedure en de verzoeken van D. De verzoeken van D zijn grotendeels toegewezen.
2.8 Klaagster heeft namens D hoger beroep ingesteld tegen de beschikking d.d. 14 juni 2017. Klaagster heeft verweerster verzocht om het Hof te verzoeken de door verweerster bij brief d.d. 12 mei 2017 aan de kantonrechter overgelegde correspondentie buiten beschouwing te laten. Verweerster heeft aan klaagsters verzoek geen gehoor gegeven.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
zonder toestemming van klaagster en zonder overleg met de deken aan de rechtbank confraternele correspondentie heeft overgelegd
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. Verweerster heeft gedragsregel 12 niet geschonden. Verweerster is op 12 mei 2017 ’s ochtends gebeld door de kantonrechter met het verzoek om die dag voor 12 uur te reageren. Omdat de stelling van klaagster, dat zij geen kennis had genomen van het verzoekschrift dat namens D was ingediend, in strijd met de waarheid was, en de belangen van D zeer groot waren, heeft verweerster met de grootste voorzichtigheid het bewijs geleverd. Verweerster heeft enkel de mails gestuurd waarin wordt verwezen naar de inhoudelijke brief dan wel de processtukken. Deze e-mailberichten zijn volstrekt niet aan te merken als confraternele correspondentie in de zin van gedragsregel 12. De inhoudelijke brieven zijn wel confraterneel, maar die zijn met respect voor de gedragsregels niet overgelegd aan de kantonrechter. Vanwege de krappe deadline die was gesteld door de kantonrechter, het feit dat verweerster op geen andere wijze het bewijs kon leveren dat klaagster en haar cliënte het verzoekschrift hadden ontvangen en de belangen van verweersters cliënte, heeft verweerster op deze wijze gehandeld.
5 BEOORDELING
5.1 Gedragsregel 12 zoals die gold ten tijde van het indienen van de klacht, bepaalt dat op brieven en andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, maar dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij (lid 1). Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dient het advies van de deken te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep als vorenbedoeld wordt gedaan (lid 2). Verweerster heeft erkend dat zij zonder voorafgaande toestemming en zonder voorafgaand overleg met de deken correspondentie aan de rechter heeft toegestuurd. Verweerster heeft betoogd dat deze correspondentie echter niet als confraternele correspondentie kan worden aangemerkt, omdat zij de bedoelde e-mailberichten zonder de daarbij gevoegde bijlagen aan de kantonrechter heeft gestuurd. De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Immers, verweerster heeft in haar brief aan de kantonrechter geciteerd uit e-mailberichten van zowel klaagster als verweerster. Daarmee is de inhoud van de correspondentie tussen de twee advocaten prijsgegeven. De raad is derhalve van oordeel dat sprake is geweest van het overleggen van confraternele correspondentie als bedoeld in gedragsregel 12.
5.2 Verweerster heeft betoogd dat het toesturen van de correspondentie aan de kantonrechter gerechtvaardigd was omdat het risico bestond dat haar cliënte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in het door haar ingediende verzoek. De raad is anders dan verweerster van oordeel dat van een gerechtvaardigd belang bij het toesturen van de correspondentie aan de kantonrechter geen sprake is geweest. Verweerster heeft gesteld dat klaagster de rechtbank had medegedeeld dat zij niet op de hoogte was van het namens D ingediende verzoekschrift en dat verweerster middels het overleggen van de correspondentie wilde aantonen dat die mededeling van klaagster feitelijk onjuist was. Uit de stukken blijkt echter niet dat klaagster namens haar cliënte heeft ontkend dat zij bekend was met het door verweerster ingediende verzoekschrift. Klaagster heeft dit juist in haar brief aan de rechtbank d.d. 10 mei 2017 erkend, zodat het belang van verweersters cliënte naar het oordeel van de raad het overleggen van de confraternele correspondentie niet vergde.
5.3 Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat haar handelwijze mede wordt gerechtvaardigd door de tijdsdruk waaronder zij moest opereren. De raad volgt verweerster niet in dat verweer. Immers, de brief van klaagster waarop verweerster met haar brief d.d. 12 mei 2017 heeft gereageerd, dateerde van 10 mei 2017, zodat klaagster twee dagen de gelegenheid had gehad om met klaagster en/of de deken overleg te plegen, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.4 De raad is kortom van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in strijd met hetgeen is bepaald in gedragsregel 12 confraternele correspondentie aan de kantonrechter te zenden. De raad acht voorts tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster een onjuist beeld heeft kunnen laten ontstaan van de toedracht, door slechts delen te citeren uit de correspondentie waarmee de correspondentie uit zijn verband kan worden getrokken. Voorts heeft verweerster weliswaar niet de volledige inhoud van de schikkingsonderhandelingen prijsgegeven, maar zij heeft evenmin volstaan met de mededeling dát er schikkingsonderhandelingen hebben plaatsgevonden. Uit de verweersters brief opgenomen citaten uit de correspondentie kan immers het verloop van de schikkingsonderhandelingen worden afgeleid. Ook in het geval dat aangenomen zou moeten worden dat het belang van verweersters cliënte vergde dat confraternele correspondentie zou moeten worden overgelegd, heeft verweerster dus meer correspondentie toegezonden dan dat daarvoor noodzakelijk was. Verweerster had zich terughoudender dienen op te stellen. Dit alles leidt tot de conclusie dat de klacht gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in gedragsregel 12. Hiervoor bestond naar het oordeel van de raad geen rechtvaardiging. Aldus heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad acht een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerder opgegeven rekeningnummer.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 25 aan klaagster op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2 bepaald;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald .
Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mrs. J.B. de Meester, A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 26 maart 2018
verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl