Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:161
Zaaknummer
6566
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging uitspraak raad over optreden tegen voormalig cliënt. Klacht ongegrond nu niet gesteld is welke vertrouwelijke informatie gebruikt zou kunnen worden en nu pas ruim 1,5 jaar nadat procedures zijn aangevangen bezwaar tegen optreden is gemaakt.
Uitspraak
Beslissing van 20 september 2013
in de zaak 6566
naar aanleiding van het hoger beroep van:
gevestigd te Rotterdam
klaagster
tegen:
advocaat te Rotterdam
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 27 augustus 2012, onder nummer R.3845/11.247, aan partijen toegezonden op 28 augustus 2012, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief met bijlage van klaagsters gemachtigde d.d. 27 september 2012;
- de antwoord memorie van verweerder d.d. 11 oktober 2012;
- brief met bijlagen van de gemachtigde van klaagster aan het hof d.d. 2 juli 2013;
- e-mail met bijlagen van verweerder aan het hof d.d. 16 juli 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 juli 2013, waar de heer A., directeur van klaagster en mr. B., gemachtigde van klaagster, alsmede verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat het hem niet vrij stond tegen haar op te treden in de K.-arbitrage en dat hij, door zich niet uit de zaak terug te trekken, klachtwaardig handelt.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Van medio 1990 tot medio 2007 heeft het kantoor van verweerder klaagster in verschillende zaken en procedures bijgestaan.
4.2 Verweerder is in december 2009 als advocaat van een verzekeringsmaatschappij gaan optreden tegen klaagster in verband met een K.-arbitrage (hierna: de arbitrage), welke arbitrage verweerder namens zijn cliënte op 27 januari 2010 tegen klaagster aanhangig heeft gemaakt. De arbitrage gaat – kort gezegd - over de vraag of er voor de vermissingen van metalen goederen uit het bedrijfspand van klaagster al dan niet dekking bestaat op grond van de door klaagster bij de cliënte van verweerder afgesloten verzekering.
4.3 Klaagster heeft bij brief van haar advocaat van 4 juli 2011 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen zijn optreden in de arbitrage en heeft gevraagd de behartiging van de belangen van zijn cliënte in de arbitrage over te dragen aan een ander kantoor. Op dezelfde dag heeft verweerder aan klaagsters advocaat per e-mail gemotiveerd bericht zich niet te zullen terugtrekken.
4.4 Bij brief van 7 juli 2011 heeft klaagster de bemiddeling van de deken ingeroepen, stellende dat verweerder in strijd handelt met gedragsregel 7 lid 4, en dat hij zich om die reden uit de arbitrage dient terug te trekken. Op 24 augustus 2011 heeft de deken aan klaagster en verweerder bericht dat volgens hem de arbitrage geen verband houdt met de destijds aan het kantoor van verweerder toevertrouwde belangen van klaagster en dat het hem niet is gebleken dat verweerder ten behoeve van de arbitrage kan beschikken over vertrouwelijke informatie die klaagster destijds aan verweerders kantoor heeft verschaft. Ook overigens zijn aan de deken geen redelijke bezwaren aan de zijde van klaagster gebleken, zodat wat de deken betreft verweerder zich niet uit de arbitrage behoefde terug te trekken.
4.5 Bij brief van 9 september 2011 heeft klaagster bij de deken de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.
4.6 De arbitrage is inmiddels in een eindstadium. Een deel van de vordering van de cliënte van verweerder is toegewezen. Op één punt dient nog nader bewijs te worden geleverd.
5 BEOORDELING
5.1 De grieven die klaagster in haar appelmemorie opwerpt tegen de beslissing van de raad komen er in de kern op neer dat de raad een onjuiste uitleg geeft aan gedragsregel 7 lid 4, welke gedragsregel bepaalt dat het een advocaat niet is toegestaan tegen een voormalige cliënt of een bestaande cliënte van hem of van een kantoorgenoot van hem op te treden, behoudens het bepaalde in de leden van artikel 5, 6 en 7 van deze gedragsregel. Het hof zal de grieven, die zich beperken tot de overwegingen 5.7 en 5.8 van de raad gezamenlijk bespreken.
5.2 De raad heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat vertrouwelijke informatie uit het verleden van belang kan zijn in de arbitrage omdat klaagster niet heeft gesteld om welke specifieke informatie het zou gaan, terwijl uit de ter zake overgelegde stukken evenmin iets valt af te leiden. Klaagster stelt dat niet zij moet bewijzen dat verweerder wel over vertrouwelijke informatie beschikt, maar dat verweerder moet bewijzen dat dit niet het geval kan zijn en, als hij daarin niet slaagt, verweerder niet tegen klaagster mag optreden. Het hof volgt klaagster niet in deze stelling. In het tuchtrecht behoort immers de klagende partij zijn klacht te specificeren en met feiten te staven.
5.3 Vast staat dat het kantoor van verweerder gedurende een periode van meer dan tien jaar voor klaagster is opgetreden in verschillende zaken. Evenals de raad overweegt het hof dat het voor de hand ligt dat in de periode dat het kantoor van verweerder voor klaagster optrad vertrouwelijke informatie van klaagster ter kennis is gekomen van de kantoorgenoot die destijds voor klaagster optrad. Dat betekent echter niet dat de informatie van destijds per definitie van belang kan zijn in de arbitrage. Klaagster heeft zowel bij de raad als bij het hof in hoger beroep nagelaten te stellen op welke specifieke vertrouwelijke informatie verweerder zich ten behoeve van zijn cliënte in de arbitrage zou kunnen beroepen, dan wel inmiddels heeft beroepen. Het hof kan dat niet afleiden uit de door klaagster overgelegde stukken, noch uit hetgeen de gemachtigde van klaagster tijdens de mondelinge behandeling van het hof naar voren heeft gebracht. De conceptbrief van de kantoorgenoot van verweerder aan klaagster van 26 april 2002, bestemd voor het bedrijf dat destijds de toegangscontrole regelde op het terrein van klaagster, noch de overige op 2 juli 2013 aan het hof gezonden producties bieden, anders dan klaagster heeft betoogd, enig aanknopingspunt. Nu klaagster niet heeft voldaan aan haar stelplicht, komt het hof niet toe aan bewijslevering zoals door klaagster aangeboden.
5.4 De raad heeft nog overwogen dat klaagster een aanzienlijke periode heeft gewacht met het uiten van haar bezwaren tegen het optreden van verweerder en dat zij eerder geen bezwaren heeft geuit tegen het optreden van (kantoorgenoten van) verweerder tegen haar in andere kwesties en procedures in 2009 en 2010. Klaagster merkt daartegen op dat het klachtrecht bestaat zolang de aan gedragsregel 7 lid 4 onderworpen gedraging voortduurt. Wat daarvan zij, het had op de weg van klaagster gelegen uiteen te zetten waarom zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het optreden van (kantoorgenoten van) verweerder in de periode tussen 18 december 2009 en 4 juli 2011, een periode waarin meerdere proceshandelingen zijn verricht, zoals het leggen van beslagen, het voeren van twee kort gedingen in twee instanties, het voeren van twee arbitrages en het bijwonen van getuigenverhoren en comparities en waarom zij dit bezwaar in juli 2011 dan wel had. Nu klaagster ook dit heeft nagelaten, heeft de raad het tijdsverloop op juiste gronden bij zijn beslissing betrokken.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de grieven falen en dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 27 augustus 2012 van de raad van discipline in het ressort ’s-Gravenhage met nummer R.3845/11.247.
De beslissing is verzonden op 20 september 2013.