Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-01-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:14
Zaaknummer
150013
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar gegrond. Berisping. Advocaat heeft de waarneming niet adequaat geregeld. Verzuim om vervangend advocaat op de hoogte te stellen van afgewezen aanhoudingsverzoek en om met cliënt te bespreken dat een vervangende advocaat de inhoudelijke behandeling zou moeten doen omdat nieuw aanhoudingsverzoek niet gerechtvaardigd zou zijn.
Uitspraak
Beslissing
van 8 januari 2016
in de zaak 150013
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
deken
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juni 2015, onder nummer 15-070NH (d), aan partijen toegezonden op 15 juni 2015, waarbij het bezwaar van de deken gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:159.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 juli 2015 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van de gemachtigde van verweerder aan het hof van 23 oktober 2015.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 november 2015, waar zijn verschenen: de deken, vergezeld van mr. W namens het gerechtshof A, en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde, mr. S. De gemachtigde van verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar van de deken houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet ter terechtzitting van 10 april 2014 is verschenen en daardoor niet alleen de belangen van zijn cliënt ernstig heeft verwaarloosd maar ook een efficiënte zittingsplanning van het hof heeft geschaad.
3.2 Door kort voor de zitting zijn cliënt van zijn verhindering en van de waarneming op de hoogte te stellen heeft verweerder zichzelf volgens de deken in een positie van subjectieve overmacht gemanoeuvreerd, terwijl hij wist dat het verzoek om aanhouding was afgewezen bij gebrek aan overmacht.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder staat cliënt [B] bij in een strafprocedure. In die procedure is bij e-mail van 12 februari 2014 door de administratie van het ressortsparket A aan verweerder bericht:
“Refererend aan mijn telefonisch onderhoud van heden met uw secretaresse is bevestig ik hierbij dat bovenvermelde zaak is gepland op 10-04-2014 om 09:30 uur, waarmee uw secretaresse (telefonisch) akkoord is gegaan.
Uitstel van behandeling wordt slechts verleend indien er naar het oordeel van de voorzitter sprake is van overmacht.”
4.2 Op 14 maart 2014 heeft verweerder zich opgegeven voor een cursus die van 4 tot en met 12 april 2014 zou worden gehouden op C.
4.3 Op 24 maart 2014 heeft verweerder in de zaak van cliënt [B] een aanhoudingsverzoek aan de griffie van het hof gericht. Dit verzoek is op 25 maart 2015 afgewezen.
4.4 Een e-mail van 9 april 2014 van verweerder aan een advocaat van het kantoor L dat de zaak van cliënt [B] waarnam luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…) controleer je ook nog even of [B] wordt waargenomen. Bij het Hof A. Degene die dat doet moet er op voorbereid dat hij zal zeggen dat hij uitsluitend mijn bijstand wenst en vervolgens naar beneden wenst te worden gebracht en de zaak dient te worden aangehouden.”
4.5 Tijdens de zitting op 10 april 2014 bij het hof A is verweerder waargenomen door advocaat mr. H. Het proces-verbaal van de zitting luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…) Voorts deelt de verdachte mee dat hij mr. H niet kent en dat hij wil worden vertegenwoordigd door mr. [verweerder].
De raadsman verklaart, kort en zakelijk weergegeven:
Ik neem deze zaak waar voor mr. [verweerder]. Sinds gisteren ben ik in het bezit van het dossier. Mr. [verweerder] heeft mij als instructie gegeven dat ik vandaag alleen om aanhouding moet vragen. Ik ken de heer [B] niet en de heer [B] wil enkel en alleen worden bijgestaan door mr. [verweerder]. (…)
Ik benadruk dat ik echt niet wist dat het aanhoudingsverzoek was afgewezen. Mr. [verweerder] heeft de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet aan mij doorgegeven. Van het aanhoudingsverzoek was ik wel op de hoogte.”
4.6 Na beraad heeft het hof het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
4.7 Bij e-mail van 25 april 2014 heeft de president van het Gerechtshof A de deken van de gang van zaken tijdens de zitting op 10 april 2014 op de hoogte gesteld.
4.8 Een e-mail van advocaat mr. H aan zijn kantoorgenoot van 30 mei 2014 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het dossier van de heer [B] was reeds tijdig, tezamen met nog een 9-tal dossiers een week voorafgaande aan de zittingen op ons kantoor in verband met waarneming; de diverse dossiers, waaronder [B]/O.M. waren zijn met toelichting van de zijde van [verweerder] bij jou binnengekomen. Jij bent ook degene die de contacten met mr. [verweerder] onderhoud. Het dossier [B] kreeg ik om agendatechnische redenen van jou op 9 april 2014 (een dag voor de zitting), met de instructie om mr. [verweerder] waar te nemen en primair om aanhouding te vragen, aangezien de kans er in zat dat de heer [B] geen andere advocaat wenste dan mr. [verweerder]. Zou [B] alsnog akkoord gaan, dan subsidiair inhoudelijk afhandelen. (…) Ook jij liet mij bij overdracht nog weten dat inhoudelijke behandeling tot de mogelijkheden zou behoren. Uiteindelijk voelde ik mij niet vrij als advocaat te pleiten toen [B] ter zitting uitdrukkelijk debiteerde geen gebruik te willen maken van mijn juridische hulp.”
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft de gegrondbevinding van het bezwaar van de deken met betrekking tot de handelwijze van verweerder naar de kern genomen gebaseerd op de omstandigheid dat verweerder de waarneming niet adequaat heeft geregeld, met als voorzienbaar gevolg dat de zitting geen doorgang heeft kunnen vinden.
5.2 Het hof deelt dat oordeel. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. Uit de hierboven geschetste feiten en omstandigheden, en in het bijzonder het (onder 4.4 weergegeven) e-mailbericht aan het kantoor van de waarnemer van daags voor de zitting in samenhang met het (onder 4.5 weergegeven) proces-verbaal van de terechtzitting van 10 april 2014, kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de, op 9 april 2014 nog niet bij naam bekende, waarnemer bepaald onvoldoende was geïnstrueerd. Zo moet worden ervan worden uitgegaan dat verweerder - die na zijn instemming met de zittingsdatum niettemin de cursus op C had geboekt waardoor hij zou zijn verhinderd zijn cliënt bij te staan – ten behoeve van degene die als vervangend raadsman of raadsvrouwe zou gaan optreden niet tijdig en behoorlijk heeft duidelijk gemaakt dat een in verband met de afwezigheid van verweerder gedaan aanhoudingsverzoek eerder door het gerechtshof was afgewezen, waardoor een nieuw verzoek op de grond dat de vaste raadsman niet aanwezig was (tevens) in strijd zou zijn met de met het gerechtshof gemaakte werkafspraken en dat daarom de, eenvoudige, strafzaak op 10 april 2014 inhoudelijk diende te worden behandeld. Het is voorts voldoende komen vast te staan dat verweerder heeft verzuimd op indringende wijze met de cliënt – van wie verweerder wist of moest weten dat hij anders geen genoegen zou nemen met bijstand van een hem niet bekende advocaat - te bespreken dat een nieuw aanhoudingsverzoek niet gerechtvaardigd zou zijn en dat door een vervangend raadsman of raadsvrouwe een inhoudelijke behandeling van de zaak zou moeten plaatsvinden. Veeleer komt het beeld naar voren dat verweerder welbewust het erop heeft laten aankomen dat door of namens de cliënt ter terechtzitting een aanhoudingsverzoek zou worden gedaan dat het gerechtshof zou menen niet te kunnen afwijzen.
5.3 Anders dan verweerder ook in hoger beroep heeft gesteld, doet aan het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van deze handelwijze niet af dat het belang van de cliënt niet zou zijn geschaad. In dat verband bestaat ook geen noodzaak, zoals verweerder heeft verzocht, de cliënt als getuige te horen omtrent diens beweegreden ter terechtzitting om aanhouding te verzoeken. Evenmin acht het hof het voor zijn beoordeling van belang de betrokken advocaten van het kantoor van de vervanger als getuige te horen; ook indien zij de overdracht door verweerder wel voldoende geregeld zouden hebben gevonden, is de instructie van verweerder niet adequaat geweest.
5.4 Mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht ook het hof de door de raad opgelegde maatregel van berisping passend en geboden.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de raad van discipline in het ressort Amsterdam van 15 juni 2015 waarvan beroep.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, W.A.M. van Schendel, I.E.M. Sutorius en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2016.
.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 8 januari 2016.