Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:183

Zaaknummer

160056

Inhoudsindicatie

klacht tegen advocaat wederpartij over het overleggen van een bewerkt transcript van Whattsapp communicatie is ook in hoger beroep ongegrond, nu niet gebleken is dat de advocaat het transcript heeft bewerkt of van bewerking op de hoogte was. Het verzoek om getuigen te verhoren wordt afgewezen als niet ter zake dienend. Bekrachtiging uitspraak van de raad.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 17 oktober 2016   

in de zaak 160056

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 18 januari 2016, gewezen onder nummer 15-316, aan partijen toegezonden op 18 januari 2016, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:22.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 februari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de e-mail van klaagster aan het hof van 18 augustus 2016;

-    de e-mail van verweerder aan het hof van 19 augustus 2016;

-    de e-mail van de griffier van het hof van 22 augustus 2016;

-    de e-mail van klaagster aan het hof van 22 augustus 2016;

-    de e-mail van klaagster aan het hof van 25 augustus 2016;

-    de e-mails van de gemachtigde van klaagster aan het hof van 25, 26, 27  augustus 2016 en 1 september 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 september 2016, waar de gemachtigde tevens echtgenoot van klaagster,  alsmede verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

a)    doordat verweerder in gevoerde procedures stukken heeft achtergehouden, waarmee de mogelijkheid van wederhoor aan klaagster is ontnomen.

b)    door in de gevoerde procedures vervalste stukken, waaronder whatsapp-communicatie, in te brengen. Deze  communicatie was voor de kantonrechter reden om de arbeidsovereenkomst van klaagster en haar werkgever te ontbinden. Uit de e-mail van P van 23 januari 2014 valt af te leiden dat er binnen P uitgebreid onderzoek is gedaan en dat de raad van bestuur tot de conclusie is gekomen dat personen geen stukken hebben vervalst. Mevrouw [L], op wie verweerder de schuld probeert af te wentelen, had geen belang bij vervalsing van het document. Het is aannemelijk dat verweerder zelf de whatsapp-communicatie heeft vervalst om de procedure voor zijn cliënt te winnen. Ten tijde van de procedure(s) bij de kantonrechter was de telefoon van de heer [V] kapot, zodat de authenticiteit van de whatsapp-communicatie niet kon worden gecontroleerd. Nadat bleek dat de rechter veel waarde hechtte aan dit document is de telefoon gemaakt en de vervalsing van de whatsapp-communicatie opgemerkt.

c)    door na te laten de brief van 18 maart 2014 aan zijn cliënt te verstrekken

d)    door opmerkingen te maken die kwetsend en/of onjuist zijn. Het betreft onder meer een tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter gemaakte ‘nazi-grap’ en het onjuiste bewering dat [V] zich dreigend heeft opgesteld.

4    FEITEN

Voor zover in hoger beroep nog van belang is het volgende komen vast te staan:

4.1    Verweerder trad op als advocaat van de werkgever van klaagster. Op 15 oktober 2012 heeft verweerder namens de werkgever een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met klaagster. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 13 december 2012 per 1 januari 2013 ontbonden. Op deze datum werd tevens een kort gedingvonnis gewezen waarin een loonvordering van klaagster werd afgewezen.

4.2    Als bijlage bij het ontbindingsverzoek heeft verweerder een transscript van whatsapp-communicatie overgelegd tussen de echtgenoot van klaagster en een collega van klaagster. In de whatsapp-communicatiegroep deden meer personen mee. De groepsnaam ervan was: Gooische Vrouwen, waarin de verschillende deelnemers fantasie namen hadden. De kantonrechter heeft overwogen dat de echtgenoot van klaagster in de whatsapp-communicatie een dreigende toon heeft aangeslagen tegen de collega en heeft dit, naast andere feiten en omstandigheden, meegewogen bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. 

4.3    Klaagster is in hoger beroep gekomen van het kort gedingvonnis van 13 december 2012. Als bijlage bij de memorie van grieven is een transcript van de whatsapp-communicatie overgelegd, die in belangrijke mate overeenkwam met de door verweerder in de ontbindingsprocedure overgelegde versie, maar op onderdelen afweek. In het bijzonder is in de later overgelegde versie gebruik gemaakt van fantasienamen voor bestaande personen, terwijl in de door verweerder overgelegde versie enkele van die namen zijn gewijzigd in de werkelijke namen van betrokkenen en van de overige namen boven het transcript is aangegeven wie daarmee wordt bedoeld. Voorts zijn twee whatsapps in de door verweerder overgelegde versie niet opgenomen en in de tweede wel (van de echtgenoot van klaagster: “Jullie zijn pissig op E omdat ik wat informatie van jullie geleend heb in het belang van de goede zaak” en van de collega: “Amen”).

4.4    Verweerder heeft aangevoerd de door hem overgelegde versie van zijn cliënte te hebben gekregen zoals deze door de collega van klaagster aan haar werkgever was verstrekt. Verweerder heeft opgemerkt dat “feit blijft dat de toon van beide versies duidelijk dreigend is”.

4.5    Het gerechtshof heeft het kort gedingvonnis bekrachtigd en is daarbij niet op de whatsapp-communicatie ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Het appelschrift van klaagster richt zich vooral op de ongegrondverklaring van de klachtonderdeel b. Er zijn in het appelschrift geen grieven te lezen die zich richten op de klachtonderdelen a, c en d. Ook tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft de gemachtigde van klaagster die klachtonderdelen onbesproken gelaten. Voor zover klaagster heeft bedoeld ook tegen de beslissing op die klachtonderdelen hoger beroep in te stellen, is zij in dat hoger beroep niet-ontvankelijk, nu klaagster heeft verzuimd in haar memorie de gronden van haar beroep tegen de klachtonderdelen a, c en d en de motivering op te nemen.

5.2        Voor wat betreft klachtonderdeel b) heeft klaagster, kort weergegeven, aangevoerd dat de raad ten onrechte geen getuigen heeft gehoord. Klaagster heeft het hof verzocht getuigen te horen. Zij is van mening dat alle door haar genoemde personen, die zij als getuigen wenst te horen, zullen verklaren dat zij geen wijzigingen in de whatsapp-communicatie hebben aangebracht, waarmee in haar visie vast komt te staan dat de wijzigingen door verweerder zijn aangebracht.

5.3        Het hof wijst het verzoek tot het houden van een getuigenverhoor af als niet ter zake dienend. Zelfs als alle door klaagster aangedragen personen als getuige zouden verklaren dat zij geen wijzigingen in de whatsapp-communicatie hebben aangebracht, dan staat daarmee nog steeds niet vast dat verweerder dat heeft gedaan. Daarbij komt dat het hof geen aanknopingspunten heeft voor de stelling dat verweerder verantwoordelijk zou zijn voor de wijzigingen. Ook heeft het hof geconstateerd dat de verschillen tussen de beide versies van de whatsapp-communicatie gering zijn en de aangebrachte wijzigingen niets afdoen aan de inhoud, strekking en toonzetting van de communicatie, hetgeen erop wijst dat de wijzigingen uitsluitend zijn aangebracht in een poging om deze communicatie te verduidelijken en gemakkelijker leesbaar te maken.

5.4    De uitspraak van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

       

bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 januari 2016 onder nummer 15-316.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, J.R. Krol, M. Pannevis en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016.

                               

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 17 oktober 2016.