Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-07-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:158

Zaaknummer

160026

Inhoudsindicatie

Klagers hebben te lang gewacht met het indienen van hun klacht over het niet vrijstaan van verweerder als advocaat van de wederpartij. Het argument van klagers dat zij hun klacht pas (in november 2014) konden indienen toen zij beschikten over een grote hoeveelheid stukken wordt verworpen omdat  klagers reeds in 2011 melding hebben gemaakt van een belangenconflict en verweerder verzocht hebben zich terug te trekken. Ook voor een tweetal andere klachten geldt dat klagers te lang hebben gewacht met de indiening daarvan en dat zij daarom niet-ontvankelijk zijn. De overige klachten zijn ongegrond. Bekrachtiging uitspraak raad.

Uitspraak

Beslissing

van 11 juli 2016   

in de zaak 160026

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster sub 1

klager sub 2

klaagster sub 3

hierna tezamen: klagers

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 11 januari 2016, onder nummer 15-100, aan partijen toegezonden op 11 januari 2016, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerder de klachtonderdelen b, d, e, g en h ongegrond zijn verklaard en klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in de klachtonderdelen a, c en f.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:46.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 5 februari 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klager sub 2, mede namens klaagster sub 1 en klaagster sub 3, aan het hof van 6 februari 2016;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 mei 2016, waar klagers zijn verschenen. Klagers hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te weigeren zich terug te trekken als advocaat van A N.V. in de procedure tegen klager sub 2 en klaagster sub 1. omdat de aandelen in G B.V. worden gehouden door klager, klager sub 2, in privé die tevens bestuurder van die vennootschap is;

b)    niet te beschikken over een rechtsgeldige (proces-)volmacht om op te treden als advocaat in een procedure tegen klagers sub 3 en sub 1.;

c)    in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag de naam van klager op te nemen, terwijl de rekening waarop beslag is gelegd op naam staat van klaagster sub 3;

d)    ten onrechte conservatoir beslag te laten leggen door de deurwaarder terwijl hij niet mocht optreden namens G B.V. omdat hij niet beschikte over een rechtsgeldige (proces-)volmacht;

e)    opdracht te geven aan de deurwaarder het beslagen geld te laten uitkeren, terwijl (i) verweerder wist dat zijn opdrachtgever de heer D als bestuurder was ontslagen en (ii) de procedures thans nog lopen. Verweerder had het geld onder zich moeten houden;

f)    in de dagvaarding onjuiste namen op te nemen, waardoor de verkeerde vennootschap is gedagvaard met als gevolg dat er ten onrechte een procedure heeft plaatsgevonden;

g)    de rechtbank bewust en met voorbedachten rade compleet onjuist voor te leggen en daarmee misbruik te maken van het (proces-)recht alsmede belangrijke informatie te verzwijgen ten overstaan van de rechtbank;

h)    met handelswijze ernstige schade aan klagers toe te brengen.

3.2    Klagers zijn van oordeel dat zij zijn opgelicht door D, als gevolg waarvan zij een groot deel van hun vermogen zijn kwijtgeraakt. Verweerder is D daarbij behulpzaam geweest, terwijl het verweerder of zijn kantoorgenoten niet vrijstond op te treden voor de diverse betrokken (rechts-)personen.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, die behoudens de in 2.9 ten onrechte geciteerde woorden “of zijn kantoorgenoten”, als zodanig niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING 

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    Klagers beklagen zich erover dat de raad in zijn beslissing niets heeft vermeld over het standpunt dat de deken heeft ingenomen naar aanleiding van de door klagers tegen mr. H, een voormalig kantoorgenoot van verweerder, ingediende klacht. Het hof heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 21 oktober 2015 waarin hij zijn standpunt uiteen heeft gezet en het hof heeft dit meegenomen in de beoordeling van het hoger beroep.

Klachtonderdelen a, c en f

5.3    De raad heeft geoordeeld dat klagers te lang, namelijk meer dan drie jaar, hebben gewacht met het indienen van hun klacht. Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft de raad overwogen dat klagers reeds bij brief van 17 november 2011 aan de orde hebben gesteld dat verweerder zich zou moeten terugtrekken vanwege conflicterende belangen, terwijl pas bij brief van 24 november 2014 de klacht bij de deken is ingediend. Gelet op de omstandigheid dat klagers reeds in oktober 2011 kennis hebben genomen van het beslag, zijn ook de klachtonderdelen c en f te laat ingediend. Het hoger beroep van klagers richt zich primair tegen dit oordeel, dat heeft geleid tot de beslissing dat klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in zijn klacht.

5.4    In de Advocatenwet, zoals deze sinds 1 januari 2015 luidt, geldt op grond van artikel 46 g lid 1 sub a een verjaringstermijn van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op de onderhavige klachtzaak is nog de oude Advocatenwet van toepassing, die geen verjaringstermijn kent. Als vaste rechtspraak onder het oude recht geldt dat bij de beantwoording van de vraag of de klacht te laat is ingediend, twee belangen tegen elkaar dienen te worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst en anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten en omstandigheden, zoals daar zijn de aard en de ernst van de feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Als redelijke termijn waarbinnen de klacht moet zijn ingediend wordt in beginsel een termijn van drie jaar gehanteerd.

5.5    Klagers hebben aangevoerd dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die de lange termijn gelegen tussen de feiten en omstandigheden waarover wordt geklaagd en het moment waarop de klacht is ingediend rechtvaardigen. Klagers stellen in dit kader dat zij hun klacht niet eerder dan november 2014 bij de deken konden indienen omdat zij hun klacht pas na ontvangst van een grote hoeveelheid stukken, afkomstig uit het strafdossier van de heer D, konden onderbouwen.

5.6    Het hof is met de raad van oordeel dat hetgeen klagers hebben aangevoerd ter verschoning van de lange termijn ontoereikend is om het tijdsverloop van drie jaar te rechtvaardigen. Het argument van klagers dat zij hun klacht over het niet vrijstaan van verweerder als advocaat van A N.V. pas konden indienen toen zij beschikten over stukken waarmee zij hun klacht konden onderbouwen, wordt verworpen omdat klagers reeds in hun brief van 17 november 2011 melding hebben gemaakt van een belangenconflict en verweerder verzocht hebben niet langer op te treden voor A N.V. Ook voor de klachtonderdelen c en f geldt dat klagers in oktober 2011 over voldoende informatie beschikten om op dat moment, althans binnen een redelijke termijn een klacht te kunnen indienen tegen verweerder. Desalniettemin hebben zij hiermee gewacht tot eind november 2014. De afwezigheid van een afdoende reden om dermate lang te wachten brengt met zich dat de rechtszekerheid zwaarder weegt dan het belang van klagers om na een periode van meer dan drie jaar een klacht in te dienen.

5.7    Het hof komt mitsdien tot dezelfde conclusie als de raad, dat klagers te lang hebben gewacht met het indienen van hun klacht zodat zij daarin niet ontvankelijk zijn. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen a, c en f en daarmee dus ook niet aan de door klagers bestreden overweging ten overvloede van de raad in r.o. 5.2 van de beslissing.

    Klachtonderdelen b, d, e, g en h

5.8    Klagers hebben het hof verzocht om de beslissing aan te houden totdat in de lopende procedures in zowel Nederland als België uitspraak is gedaan over de vraag of (on)bevoegd is gehandeld door D. Het hof ziet hiertoe geen aanleiding omdat de vraag of door de cliënt van verweerder (on)bevoegd is gehandeld los staat van de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.9    Het onderzoek in hoger beroep heeft wat betreft de klachtonderdelen b, d, e, g en h niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden daarom verworpen. Klachtonderdelen b, d, e, g en h zijn ongegrond.

5.10    De grieven van klagers tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd

   

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2016, onder nummer 15-100.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. L. Ritzema, T.E. van der Spoel, T.H. Tanja-van den Broek en D.J.B. de Wolff, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.

   

griffier    voorzitter