Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2018:64

Zaaknummer

170303

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar.Schrapping. Verweerster is in twee instanties veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. ZIj heeft brieven en beschikkingen van gerechtelijke instanties vervalst en het tegenover haar cliënten doen voorkomen dat gigantische bedragen aan depot voor deskundigenonderzoeken, voor advieswerkzaamheden of voor waarborgsommen betaald moesten worden. Verweerster heeft facturen met hoge bedragen voor procureurswerkzaamheden vervalst en aan haar cliënten doorbelast, een aan haar door de wederpartij overgemaakt groot depotbedrag niet aan haar cliënt doorbetaald en niet teruggestort, bij een juwelier sieraden gekocht maar deze niet betaald noch teruggegeven. Schending kernwaarden. Het verweer van verweerster dat zij ofwel deze feiten niet zelf heeft gepleegd ofwel dat zij deze feiten wel zelf heeft gepleegd maar onder druk en invloed van haar overleden echtgenoot, kan verweerster tegenover het tuchtrechtelijke verwijt niet baten. Verweerster is als advocaat zeer nauw betrokken geweest bij de omvangrijke fraude op haar eigen kantoor, gedurende vier jaar. Als het verweer van verweerster opgaat, moet in tuchtrechtelijke zin de conclusie worden getrokken dat verweerster geen enkel overzicht en geen controle over haar eigen kantoor had. Het verzoek van verweerster tot aanhouding van de tuchtzaak totdat de Hoge Raad heeft beslist op het cassatieverzoek wordt afgewezen. Ook als de cassatiemiddelen slagen doet dat niet af aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de vaststaande feiten. Bekrachtiging.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 9 april 2018

in de zaak 170303

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 23 oktober 2017, onder nummer 17-440/DH/DH, aan partijen toegezonden op 23 oktober 2017, waarbij het bezwaar van de deken tegen verweerster gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van schrapping is opgelegd, met veroordeling van verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:203.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 20 november 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    een brief van mr. A van 2 februari 2018 namens verweerster, met de in de strafzaak namens verweerster ingediende cassatieschriftuur.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 februari 2018, waar verweerster met haar gemachtigde mr. A en de deken met de stafmedewerkster zijn verschenen.

3    HET DEKENBEZWAAR

3.1    Hoewel verweerster geen kantoor meer heeft en zich van het tableau heeft laten uitschrijven, acht de deken het van belang dat zij definitief van het tableau wordt geschrapt. De gronden hiervoor blijken genoegzaam uit de beide uitspraken in de strafprocedure. De deken meent dat een advocaat die er op een dergelijke wijze langdurig blijk van geeft haar eigen belang boven dat van haar cliënten te stellen en op grove wijze handelt in strijd met de financiële en algemene integriteit die van een advocaat mag worden verwacht, van het tableau dient te worden geschrapt - al was het maar om een eventuele terugkeer in de advocatuur te voorkomen. De kans dat verweerster in cassatie volledig wordt vrijgesproken acht de deken niet aanwezig, gelet op het overweldigende bewijs.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Op 6 juni 2012 heeft de deken bij de raad verzoeken ex artikel 60ab, 60b en 60c Advocatenwet ingediend tegen verweerster. Verweerster heeft zich op 4 juni 2012 gemeld bij de politie nadat de deken aangifte tegen haar had gedaan wegens – kort weergegeven – meerdere malen gepleegde valsheid in geschrifte en/of oplichting. De raad heeft bij beslissing van 14 juni 2012 verweerster ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd geschorst en als voorziening twee waarnemers aangesteld. 

4.2    Op 28 augustus 2012 zijn verweerster en haar kantoor failliet verklaard. De faillissementen zijn volgens verweerster onlangs opgeheven bij gebrek aan baten.

4.3    Bij vonnis van de strafkamer van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2014 is verweerster wegens (mede)plegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, wegens het een gewoonte maken van het plegen van witwassen, wegens medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, en wegens verduistering, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. Daarnaast is ten laste van haar een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van enkele benadeelde partijen toegewezen van ruim € 4 mln. Verweerster heeft hoger beroep ingesteld.

4.4    Op 1 december 2014 heeft verweerster zich van het tableau laten schrappen.

4.5    Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 februari 2017 is de gevangenisstraf van verweerster gewijzigd in 40 maanden en is de schadevergoedingsmaatregel met een geringe aanpassing gehandhaafd. Het gerechtshof overwoog daarbij dat de bewezenverklaarde feiten aan verweerster kunnen worden toegerekend.

Omtrent de strafmotivering overwoog het gerechtshof:

“De verdachte heeft zich als advocaat gedurende de bewezenverklaarde perioden van aanzienlijke duur (april 2008 tot juni 2012, HvD) meermalen schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) oplichting van haar cliënten en verduistering van gelden van haar cliënten. Door het vervalsen van beschikkingen van een rechtbank, brieven van de Raad van State, een brief van de Raad van Arbitrage voor de bouw en facturen van een door haar ingeschakelde procureur heeft zij haar cliënten bewogen om ruim vier miljoen euro te storten op de bankrekeningen van haar kantoor. Vervolgens heeft zij een gedeelte van dit geld, aangewend voor privéuitgaven, zoals kleding, juwelen, een boot, auto’s en een poppenhuis, waarmee verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Ook heeft de verdachte bij een juwelier sieraden gekocht en meegekregen, die zij nooit heeft betaald. Aldus heeft zij de juwelier financiële schade toegebracht. De verdachte heeft haar kennis en ervaring op het gebied van juridische dienstverlening ingezet om cliënten geld afhandig te maken op momenten dat zij de mogelijkheid daartoe zag. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte heeft door beschikkingen van een rechtbank en brieven van de Raad van State en de Raad van Arbitrage voor de bouw te vervalsen het vertrouwen dat in de juistheid van dergelijke geschriften moet kunnen worden gesteld, zeer ernstig geschaad. Voorts heeft zij met haar leugens en listigheden in de hoedanigheid van advocaat misbruik gemaakt van het door haar cliënten in haar gestelde vertrouwen. De verdachte heeft door haar handelen het vertrouwen dat justitiabelen in advocaten mogen hebben, zeer ernstig beschaamd. Het hof rekent ook dit de verdachte in zeer ernstige mate aan en weegt dit strafverzwarend mee. Het hof neemt de verdachte bovendien kwalijk dat zij anderen, zoals (ex-)medewerkers van haar kantoor, bij haar frauduleuze handelingen heeft betrokken of hen daar deelgenoot van heeft gemaakt.”

4.6    Verweerster heeft beroep in cassatie ingesteld en op 25 januari 2018 drie cassatiemiddelen ingediend, die inhouden (1) dat verweerster tijdens het afleggen van de bekennende verklaringen leed aan een ernstige vorm van PTSS, onder invloed waarvan zij de verklaringen als het ware ingeprent kreeg door haar (inmiddels overleden) echtgenoot, terwijl het hof er aan voorbij is gegaan dat de vervalsingen ook door een ander kunnen zijn opgemaakt; (2) dat er onvoldoende en ondeugdelijk financieel onderzoek is gedaan, en (3) dat  art. 6 EVRM door termijnoverschrijding is geschonden.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft voorop gesteld dat een advocaat een bijzondere positie geniet en binnen en buiten zijn procesmonopolie een wezenlijke rol vervult en een zware verantwoordelijkheid draagt om zich te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Op grond van de uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in de strafzaak tegen verweerster en hetgeen bij de tuchtprocedure maar voren was gebracht heeft de raad aangenomen dat verweerster zich heeft schuldig gemaakt aan de strafbare feiten die in die uitspraken zijn vastgesteld. Dat zijn zeer ernstige strafbare feiten, waardoor verweerster in strijd heeft gehandeld met de kernwaarden van de advocatuur, waaronder die van (financiële) integriteit, aldus de raad. De raad ziet geen aanleiding om het oordeel van de Hoge Raad af te wachten, waarmee de raad het verzoek van verweerster om aanhouding heeft verworpen. De raad voegde daaraan toe dat een eventueel oordeel van de Hoge Raad dat de bewezenverklaarde handelingen in strafrechtelijke zin niet aan verweerster kunnen worden toegerekend, niet zou afdoen aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan. Nu verweerster bovendien geen enkel besef heeft getoond van het laakbare van haar handelwijze heeft de raad geen vertrouwen dat verweerster ooit wel weer zal handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad heeft verweerster daarom de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd en haar veroordeeld in de proceskosten van  € 1.000,--.

5.2    Verweerster heeft tegen deze beslissing drie grieven aangevoerd. Deze houden in, dat de raad  zich ten onrechte heeft gebaseerd op de uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof, terwijl verweerster bij herhaling heeft gesteld dat en waarom de feitelijke vaststellingen daarin onjuist zijn. Verweerster wijst op het Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) dat bij haar is vastgesteld en op de implicaties daarvan, op het gebrekkige financiële onderzoek en op de discrepanties in de verklaringen van haar toenmalige personeel. De raad heeft voorts ten onrechte overwogen dat als de verweten feiten strafrechtelijk niet aan verweerster zijn toe te rekenen, dat niets afdoet aan de tuchtrechtelijke toerekenbaarheid en verwijtbaarheid.  Verweerster stelt dat zij tuchtrechtelijk niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor gedragingen die zij niet heeft gepleegd, of haar gelet op haar geestelijke gesteldheid van destijds niet zijn toe te rekenen. Tenslotte maakt verweerster bezwaar tegen de proceskostenveroordeling.

5.3    De deken heeft in zijn memorie van antwoord naar voren gebracht dat in cassatie de feiten in beginsel niet meer aan de orde zijn. Het PTSS waar verweerster zich op beroept is enkel relevant voor de strafrechtelijke toerekening. De deken verzoekt het hof de beslissing van de raad te bekrachtigen.

5.4    Verweerster heeft ter zitting van het hof gevraagd de behandeling van de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad op haar cassatieverzoek heeft beslist. De deken heeft dat verzoek weersproken.

5.5    Het hof stelt evenals de raad voorop dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Dat brengt voor een advocaat een zware verantwoordelijkheid mee om met zijn opdracht, privileges (als geheimhoudings-plicht en verschoningsrecht) en bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze om te gaan. Zijn optreden dient een goede rechtsbedeling te bevorderen, niet alleen in het belang van zijn cliënt, maar ook in het openbaar belang. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.  Daarbij moet een advocaat zich houden aan de vijf kernwaarden die in artikel 10a, lid 1 Advocatenwet zijn geformuleerd.

5.6    De door de rechtbank en het gerechtshof bewezen verklaarde handelingen van verweerster steken bij deze norm zeer schril af. Zo is bewezen verklaard dat zij brieven en beschikkingen van rechtbanken, van de Raad van Arbitrage voor de bouw en van de Raad van State heeft vervalst (of door medewerkers van haar kantoor in haar opdracht heeft laten vervalsen) en het tegenover haar cliënten heeft doen voorkomen dat gigantische bedragen aan depot voor deskundigenonderzoeken, voor advieswerkzaamheden of voor waarborgsommen moesten worden betaald. Zij heeft diverse facturen met hoge bedragen voor procureurswerkzaamheden vervalst en aan haar cliënten doorbelast, een aan haar door een wederpartij overgemaakt groot depotbedrag niet aan haar cliënt doorbetaald en niet terug gestort aan de wederpartij, en bij een juwelier, bij wie zij voor grote bedragen reeds sieraden had gekocht en betaald,  opnieuw sieraden gekocht maar deze niet betaald noch de sieraden terug gegeven.  Daarnaast is vastgesteld dat van de bankrekening van verweersters holding grote bedragen zijn betaald voor auto’s, modeartikelen, een boot, sieraden en een poppenhuis. 

5.7    Het verweer van verweerster, dat zij ofwel deze feiten niet zelf heeft gepleegd (maar dat deze op haar kantoor zijn gepleegd door haar overleden echtgenoot, die overigens geen jurist was) ofwel dat zij deze feiten wel zelf heeft gepleegd maar onder druk en invloed van haar overleden echtgenoot, waaraan zij geen weerstand kon bieden, kan verweerster tegenover het tuchtrechtelijke verwijt dat in deze klachtprocedure aan de orde is, niet baten. Het staat zonder meer vast dat verweerster als advocaat zeer nauw betrokken is geweest bij een omvangrijke fraude op haar eigen advocatenkantoor, gedurende ruim vier jaren. Het kantoor omvatte behalve verweerster nog slechts één of twee stagiaires en een of enkele administratieve ondersteuners. Voor de schending van het vertrouwen in de advocatuur, en de schending van met name de kernwaarde van integriteit,  is niet doorslaggevend of verweerster deze feiten welbewust zelf heeft gepleegd, of deze onder invloed van een ander heeft gepleegd, of – jarenlang – zou hebben toegelaten dat haar echtgenoot deze feiten vanuit haar kantoor pleegde. Verweerster had in elk geval de omvangrijke bedragen, die via haar kantoor liepen, kunnen en moeten opmerken. Als het (strafrechtelijke) verweer van verweerster opgaat, moet in tuchtrechtelijke zin de conclusie worden getrokken dat verweerster geen enkel overzicht en geen controle over haar eigen advocatenkantoor had, hetgeen haar eveneens als in strijd met de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit valt aan te rekenen.

5.8    Uit hetgeen zojuist is overwogen vloeit reeds voort dat het verzoek van verweerster tot aanhouding van de tuchtzaak totdat de Hoge Raad heeft beslist op het cassatieverzoek, wordt afgewezen. Immers ook als haar cassatiemiddelen zouden slagen doet dat niet af aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de vaststaande feiten.

5.9    Verweerster heeft tenslotte ter zitting nog gesteld dat zij in 2010 en 2011 al bij de plaatselijke orde heeft gemeld dat zij de regie over haar kantoor was verloren, maar dat de orde toen niet heeft ingegrepen. Volgens haar ligt daarom de ontstane situatie ook aan de orde zelf.

5.10    Uit dit, naar het oordeel van het hof misplaatste, verweer blijkt dat verweerster nog steeds het laakbare van haar handelen en haar eigen rol en verantwoordelijkheid daarin niet inziet. Verweerster heeft niet weersproken hetgeen de deken hierover heeft gezegd, namelijk dat er destijds contact met de orde is geweest omdat er problemen waren rond de begeleiding van (een) stagiaire(s), en dat bij een regulier dekenbezoek de vervalsingen die later aan het licht zijn gekomen, niet konden worden ontdekt. Verweerster heeft toen kennelijk zelf de ware problematiek verzwegen en kan dan uiteraard nu niet de orde tegenwerpen dat deze toen niet heeft ingegrepen.

5.11    Op het optreden van verweerster past geen andere reactie dan haar schrapping van het tableau, nu verweerster gedurende lange tijd zeer grof in strijd met de kernwaarden van de advocatuur heeft gehandeld en daarbij cliënten ernstig heeft benadeeld. Daarbij komt dat haar opstelling ten aanzien van hetgeen haar wordt verweten geen enkel vertrouwen geeft dat verweerster in de toekomst in staat zal zijn het beroep van advocaat op een behoorlijke manier uit te oefenen.

5.12    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. Het beroep van verweerster op haar huidige gebrek aan draagkracht staat daaraan niet in de weg. 

5.13    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 oktober 2017, gewezen in de zaak 17-440/DH/DH;

veroordeelt verweerster  tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, M. Pannevis, M.A. Wabeke en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.

   

    

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 9 april 2018.