Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-12-2016
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2016:243
Zaaknummer
160214
Inhoudsindicatie
Klager is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij in het beroepschrift noch elders in de gedingstukken uiteen heeft gezet op welke gronden de beslissing van de raad onjuist zou zijn (artikel 56 lid 3 Advocatenwet).
Uitspraak
Beslissing
van 19 december 2016
in de zaak 160214
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 juli 2016, gewezen onder nummer 15-563, aan partijen toegezonden op 26 juli 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerder in al haar onderdelen ongegrond is verklaard.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:163.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 augustus 2016 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 november 2016, waar klager, vergezeld van zijn gemachtigde mevrouw P, en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder na het kort geding, waarin op 22 juni 2011 uitspraak is gedaan, heeft toegezegd een bodemprocedure te zullen starten. Ondanks toezeggingen dat de dagvaarding bijna gereed was, heeft verweerder pas na 2 jaar een concept gestuurd. Met de inhoud daarvan waren klagers niet akkoord. Verweerder zou een nieuw concept opstellen maar heeft dat ook niet gedaan. Er liggen nog 64 dossiers bij mr. S en klagers lijden schade nu zij niet over deze dossiers kunnen beschikken.
b) verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling doordat hij een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen ene B, die zich goud van klagers had toegeëigend. De procedure is verloren. Deze B. was bevriend met mr. Y. die ook diens belangen behartigde in de procedure. Mr. Y was destijds docent van verweerder.
4 FEITEN
In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5 BEOORDELING
Klager heeft in het beroepschrift noch elders in de gedingstukken uiteengezet op welke gronden de beslissing van de raad onjuist zou zijn en een andere beslissing moet volgen. Dit betekent dat het beroepschrift niet met redenen is omkleed, zoals is vereist op grond van artikel 56 lid 3 Advocatenwet, zodat klager in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2016, gewezen onder nummer 15-563.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, J.R. Krol, G.J.S. Bouwens en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 19 december 2016.