Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:64

Zaaknummer

17-819/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over kwaliteit van dienstverlening en over bejegening kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 5 april 2018

in de zaak 17-819/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

     

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 17 oktober 2017 met kenmerk R 2017/98 ml/edl/dh, door de raad ontvangen op 18 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft op 2 december 2016 bezwaar ingesteld tegen de beslissing van de Belastingdienst Toeslagen tot afwijzing van een verzoek tot herziening van huurtoeslag.

1.2    Verweerder heeft klager nadien bijgestaan in de bezwaarprocedure.

1.3    Verweerder heeft op 2 februari 2017 aanvullende stukken aan de Belastingdienst gezonden.

1.4    Bij beslissing op bezwaar van 15 maart 2017 is het bezwaar afgewezen.

1.5    Bij brief van 17 maart 2017 heeft verweerder een afschrift van de beslissing op bezwaar aan klager gezonden. In de brief heeft verweerder klager gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft meegedeeld dat, zakelijk weergegeven, bijstand op toevoegingsbasis niet mogelijk is en dat klager het verder zelf zal moeten doen omdat hij niet in staat is het honorarium van verweerder te voldoen. Verweerder heeft klager verwezen naar de Sociaal Raadslieden en geadviseerd om de mogelijkheid van herziening van de huurtoeslag nog eens te onderzoeken.

1.6    Na ontvangst van de beslissing op bezwaar heeft verweerder bij brief van 17 maart 2017 bij de Belastingdienst geïnformeerd of de aanvullende stukken van 2 februari 2017 ontvangen waren. De Belastingdienst heeft bij brief van 10 april 2017 de ontvangst van de stukken bevestigd en meegedeeld dat de stukken bij de beoordeling van het bezwaar zijn betrokken.

1.7    Bij brief van 12 april 2017 aan klager heeft de Belastingdienst meegedeeld dat klager een bedrag van € 2.236,- moet voldoen.

1.8    Bij brief van 17 mei 2017, door de deken ontvangen op 31 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager niet adequaat op de hoogte gesteld van de beslissing op bezwaar en als gevolg daarvan is de beroepstermijn onbenut verstreken.

b)    Verweerder heeft klager onheus bejegend toen klager bij het kantoor van verweerder verscheen om te spreken over de zaak.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de beslissing op bezwaar op 17 maart 2017 aan klager heeft gezonden. Verder stelt hij dat hij op 14 april 2017 en derhalve voor het verstrijken van de beroepstermijn nog een keer telefonisch contact heeft gehad met klager, waarbij hij klager nogmaals heeft geïnformeerd over de beroepsmogelijkheden en over het feit dat hij klager daarbij niet zou bijstaan.

4.2    De voorzitter stelt vast dat het op de brief aan klager vermelde adres gelijk is aan het adres dat klager in deze klachtprocedure heeft opgegeven en waarnaar ook de Belastingdienst haar correspondentie met klager heeft gestuurd. Daarom moet worden aangenomen dat verweerder de brief van 17 maart 2017 naar het juiste adres heeft gezonden. Naar het oordeel van de voorzitter bevat de brief een duidelijk advies aan klager over het (mogelijke) vervolg van de zaak.

4.3    Voor zover aangenomen moet worden dat klager de brief van 17 maart 2017 niet heeft ontvangen geldt dat gelet op de onweersproken verklaring van verweerder moet worden aangenomen dat klager in ieder geval op 14 april 2017, dus binnen de beroepstermijn, op de hoogte is geraakt van de beslissing op bezwaar en van de mogelijkheid om daartegen beroep in te stellen.

4.4    Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel a kennelijk ongegrond is.

klachtonderdeel b)

4.5    Verweerder heeft tegen dit klachtonderdeel aangevoerd dat klager in (het begin van) de maand mei 2017, verweerder weet de exacte datum niet meer, het kantoor van verweerder heeft bezocht. Dat was vroeg in de ochtend, vóór de gebruikelijke kantooruren, en klager had geen afspraak met verweerder. Verweerder heeft klager meegedeeld dat hij telefonisch contact op moest nemen voor het maken van een afspraak en heeft hem vervolgens weggestuurd. Enige tijd later is klager weer in alle vroegte bij het kantoor van verweerder verschenen, zonder dat hij een afspraak had. Deze tweede maal heeft verweerder klager, in de bewoordingen van verweerder zelf, boos, geïrriteerd en humeurig te woord gestaan, maar heeft hij klager niet onheus bejegend.

4.6    In aanmerking genomen dat verweerder, na de eerste keer door verweerder te zijn gewezen op de noodzaak om (telefonisch) een afspraak te maken, nogmaals in alle vroegte en onaangekondigd bij het kantoor van verweerder verscheen, acht de voorzitter de geïrriteerde reactie van verweerder niet onbegrijpelijk. Zoals verweerder ook heeft erkend was het beter geweest als hij bij het tweede onaangekondigde bezoek van klager rustig was gebleven. Klager heeft echter onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat verweerder met zijn reactie een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

slotsom

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 5 april 2018.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 april 2018    verzonden.