Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:63

Zaaknummer

18-115/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De klacht van advocaat en ex werkgever komt er in de kern op neer dat verweerder (advocaat en ex-werknemer) heeft samengespannen tegen klager en klager nadeel heeft willen toebrengen. De klacht is gedeeltelijk niet-ontvankelijk, gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond wegens gebrek aan feitelijke onderbouwing.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 maart 2018

in de zaak 18-115/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 31 januari 2018 met kenmerk R 2018/05, door de raad ontvangen op 1 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is op 6 september 1999 in dienst getreden als jurist op het kantoor van klager. Daarvoor was verweerder als jurist werkzaam op het kantoor van R, accountant.

1.2    Per 1 oktober 2001 is verweerder als advocaat-stagiaire gaan werken voor het kantoor van klager. Vanaf 1 januari 2004 is verweerder als advocaat werkzaam geweest voor het kantoor van klager.

1.3    Met ingang van 1 januari 2009 is klager een samenwerking aangegaan met de sub 1.1. genoemde accountant R (hierna: de accountant). De samenwerking strekte ertoe dat de accountant de gehele financiële administratie, waaronder de belastingaangiften, de loonadministratie en de jaarrekeningen, van het kantoor zou verrichten.

1.4    Bij e-mail van 18 november 2009 heeft klager de samenwerking met de accountant opgezegd.

1.5    Op 29 januari 2010 heeft verweerder kenbaar gemaakt zijn arbeidsovereenkomst met klager met ingang van 1 maart 2010 op te zeggen.

1.6    Verweerder is na de beëindiging van zijn dienstverband met klager zelfstandig een advocatenpraktijk gestart. Daartoe huurde hij van de accountant een ruimte waarin hij zijn praktijk voerde.

1.7    Bij brief van 3 december 2013 heeft de Belastingdienst aan klager aangekondigd  een boekenonderzoek in te stellen.

1.8    In een ongedateerd document, door klager overgelegd, staat onder meer:

“(…) De aanleiding van het boekenonderzoek door de Belastingdienst zijn de spontane mededelingen van de voormalige belastingadviseur/administrateur van [kantoor klager] [naam van de accountant] aan controlerend ambtenaar (…) van de Belastingdienst Rotterdam toen deze bij [de accountant] op kantoor was voor een niet ter zake doende en niet gerelateerd boekenonderzoek.

[De accountant] was overigens van 27 september 2009 tot 26 november 2009 medebestuurder van Stichting Beheer Derdengelden [kantoor klager].

De mededelingen van [de accountant] hielden in dat [klager] onterecht geen kasadministratie zou hebben gevoerd, zwart loon zou hebben uitbetaald en omzet buiten de administratie gehouden zou hebben.

Verder zou [klager] o.a. verbouwingen zwart hebben laten doen, onjuiste jaarcijfers aan zijn huisbankier verstrekt hebben en aankopen van privé-goederen als zakelijke kosten in zijn bedrijfsadministratie verwerkt hebben.

Daarnaast zou [klager] zijn ontvangsten van de Raad voor Rechtsbijstand op de door hem ingediende aangiften omzetbelasting ten onrechte als onbelaste omzet hebben vermeld terwijl hierop het algemene omzetbelastingtarief van 19/21% van toepassing is, dan wel helemaal niet vermeld hebben.

Volgens [de accountant] heeft hij [klager] er op gewezen dat het algemene omzetbelasting tarief voor deze ontvangsten van toepassing is. (…)”

1.9    Op 27 januari 2016 is klager gehoord door de FIOD.

1.10    Op 15 februari 2016 heeft klager met de deken gesproken, naar aanleiding van het hiervoor genoemde verhoor door de FIOD.

1.11    In zijn e-mail van 2 mei 2016 aan (een aantal van) zijn medewerkers geeft klager een uiteenzetting van hetgeen mr. H, advocaat medewerker van klager, tijdens een receptie op 29 april 2016 heeft verklaard over de gedragingen die verweerder in deze klacht worden verweten. Klager schrijft over de verklaring dat mr. H hem een en ander “medio februari dit jaar” al heeft gemeld. Volgens deze e-mail heeft mr. H verklaard dat hij eind 2015 wederom is benaderd door verweerder en dat hij onder druk is gezet door verweerder om een klacht in te dienen tegen klager.

1.12    Bij brief van 3 april 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij heeft samengespannen met de accountant om klager bewust nadeel toe te brengen en om klager zowel privé als in zijn hoedanigheid van advocaat in diskrediet te brengen. De door klager gestelde samenwerking tussen verweerder en de accountant wordt door hem aangeduid als “het samenwerkingsverband”. De voorzitter zal dit volgen en hierna ook deze term gebruiken. Klager verwijt verweerder dat hij de vertrouwelijkheid van informatie heeft geschonden door financiële gegevens van klager in privé en van het kantoor van klager achter te houden, in te zien en ter inzage aan derden te verstrekken. De klacht van klager valt uiteen in de volgende onderdelen.

a)    Klager verwijt verweerder dat hij samen met de accountant en zonder toestemming van verweerder vertrouwelijke informatie aan klager heeft onttrokken met de kennelijke bedoeling om een samenwerking tegen klager voor te bereiden.

b)    Verweerder heeft samen met de accountant geprobeerd om medewerkers van het kantoor van klager, mr. H en de bureaumanager, te bewegen om een samenwerkingsverband aan te gaan.

c)    Verweerder heeft samen met de accountant vertrouwelijke informatie aan onder meer mr. H en de bureaumanager getoond om hen over te halen om mee te werken in het op te zetten samenwerkingsverband.

d)    Verweerder heeft samen met de accountant geprobeerd om personeelsleden van klager, waaronder in ieder geval mr. H, klachten tegen klager te laten indienen.

e)    Verweerder heeft medio 2010 samen met de accountant een klacht ingediend tegen klager op de grond dat klager volgens verweerder oneigenlijk gebruik zou maken van derdengelden.

f)    Het samenwerkingsverband van verweerder en de accountant heeft de Belastingdienst of de FIOD benaderd, waarna de FIOD een boekenonderzoek tegen klager, althans zijn kantoor, is gestart.

g)    Het samenwerkingsverband heeft in strijd met de waarheid tegen de Belastingdienst en de FIOD verklaard dat klager geen kasadministratie voert, diverse belastingen niet afdraagt (zwart betalen, zwart verdienen, zwart verbouwen), onjuiste jaarcijfers verstrekt en privéuitgaven als zakelijke uitgaven verwerkt.

h)    Het samenwerkingsverband heeft in strijd met de waarheid verklaard dat er foute btw-opgaven zijn gedaan over, zo begrijpt de voorzitter, de omzet van het kantoor van klager uit toevoegingszaken. 

i)    Het samenwerkingsverband heeft in strijd met de waarheid verklaard dat de accountant geen administratie voor het kantoor van klager heeft gevoerd.

j)    Verweerder verschuilt zich ten onrechte achter de accountant. Verweerder stelt, in strijd met de waarheid, dat hij van niets weet terwijl hij al sinds 2009 heeft geprobeerd om klager om de tuin te leiden, onder meer door het wegnemen van documenten.

k)    Het samenwerkingsverband heeft de opzet gehad om klager schade toe te brengen en om daarvan zelf te profiteren.

l)    Verweerder heeft voornoemde gedragingen niet gestaakt.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De oorsprong van de klacht ligt bij het vertrek van verweerder bij het kantoor van klager. Dat was in 2010.

4.2    Bij de beoordeling van deze klacht moet daarom in ogenschouw worden genomen dat artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

klachtonderdelen a), b), c) en j)

4.3    Deze klachtonderdelen zien op gedragingen van verweerder die plaatsvonden omstreeks de tijd dat zijn dienstverband met klager eindigde. Tussen deze gedragingen in 2010 en het indienen van de klacht op 3 april 2017 zijn meer dan drie jaren verstreken. Ten aanzien van klachtonderdelen a en j geldt dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat klager een geslaagd beroep kan doen op artikel 46g, tweede lid, van de Advocatenwet.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdelen b en c geldt dat uit de in 1.11 bedoelde opmerking van klager blijkt dat mr. H hem medio februari 2016 op de hoogte heeft gesteld van de in deze klachtonderdelen verweten gedragingen. Omdat de klacht op 3 april 2017 is ingediend kan klager ook hier geen geslaagd beroep doen op de uitzondering van artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet.

4.5    Dit betekent dat klager in klachtonderdelen a, b, c en j niet-ontvankelijk is.

4.6    Bij deze stand van zaken behoeven de klachtonderdelen geen inhoudelijke bespreking.

klachtonderdeel d)

4.7    Ten aanzien van de niet, althans onvoldoende onderbouwde stelling dat verweerder mr. H (en anderen) onder druk heeft gezet om een klacht in te dienen tegen klager, komt klager geen klachtrecht toe nu de gestelde gedraging van verweerder niet rechtstreeks tot klager is gericht.

4.8    Klager is in klachtonderdeel d kennelijk niet-ontvankelijk bij gebrek aan belang.

klachtonderdeel e)

4.9    Verweerder heeft ontkend enige bemoeienis te hebben gehad met een in 2010 tegen klager ingediende klacht. Daargelaten dat klager op geen enkele wijze feitelijk heeft onderbouwd dat bedoelde klacht tegen hem mede door verweerder is ingediend, geldt dat dit klachtonderdeel tegen verweerder is ingediend na ommekomst van de in artikel 46g van de Advocatenwet bedoelde vervaltermijn. Klager is in klachtonderdeel e niet-ontvankelijk.

klachtonderdeel f)

4.10    Omdat het in 1.8 bedoelde document ongedateerd is en klager pas in 2016 is gehoord door de FIOD, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wanneer klager op de hoogte raakte van de in dit klachtonderdeel verweten gedraging. Het in december 2013 bij klager aangekondigde boekenonderzoek is daarvoor naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende. De voorzitter zal er daarom van uitgaan dat klager in dit klachtonderdeel ontvankelijk is.

4.11    Klachtonderdeel f zal echter kennelijk ongegrond worden verklaard omdat niet is gebleken van enige melding door verweerder aan de Belastingdienst of de FIOD over de financiële administratie van (het kantoor van) klager.

klachtonderdelen g), h) en i)

4.12    Uit het dossier blijkt dat klager in 2016 door de FIOD is gehoord. De voorzitter zal er bij de beoordeling van deze klachtonderdelen daarom van uitgaan dat klager in deze klachtonderdelen ontvankelijk is.

4.13    De klachtonderdelen zijn echter kennelijk ongegrond omdat uit de stellingen van klager en de door hem overgelegde documenten op geen enkele wijze blijkt van door verweerder aan de Belastingdienst of de FIOD verstrekte gegevens betrekkelijk tot klager en zijn kantoor.

klachtonderdelen k) en l)

4.14    Voor zover klager in het licht van het voorgaande al ontvankelijk is in deze klachtonderdelen, geldt dat deze klachtonderdelen onvoldoende feitelijk onderbouwd zijn. Het oordeel van de voorzitter over de klachtonderdelen a tot en met j brengt mee dat klachtonderdelen k en l kennelijk ongegrond zijn.

slotsom

4.15    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klager in klachtonderdelen a, b, c, e en j niet-ontvankelijk verklaren. De voorzitter zal klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel d. Klachtonderdelen f, g, h, i, k en l zal de voorzitter kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klager met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a, b, c, e en j;

-    klager met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d;

-    klachtonderdelen f, g, h, i, k en l met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 29 maart 2018.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 29 maart 2018 verzonden.