Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2018:48

Zaaknummer

18-104/DB/OB

Inhoudsindicatie

 Klacht heeft betrekking op feitencomplex waarop eerdere klachten waarop onherroepelijk is beslist, betrekking hadden en bovendien langer dan 3 jaar geleden dan de dag waarop klaagster kennis heeft genomen van de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft. Klacht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 

’s-Hertogenbosch van  3 april 2018

 

in de zaak 18-104/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

                  

klaagster

tegen:

 

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 2 februari 2018 met kenmerk 48/17/136K, door de raad ontvangen op 8 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Verweerster is opgetreden als advocaat van de wederpartij van klaagster in een procedure betreffende de afwikkeling van een gemeenschappelijke boedel van partijen, waaronder een woning en een hypothecaire geldlening.

1.2      Klaagster heeft eerder klachten over het optreden van verweerster in voormelde kwestie ingediend.

1.3      In klachtzaak H 98-2010 zijn de volgende klachten aan de raad voorgelegd:

1.            verweerster heeft in een procedure stukken achtergehouden

2.            verweerster heeft het imago van klaagster beschadigd.

Beide klachtonderdelen zijn door de plv. voorzitter van de raad bij beslissing van 14 juni 2010 als kennelijk ongegrond afgewezen. Het door klaagster tegen deze beslissing ingestelde verzet is door de raad bij beslissing van 29 november 2010 als zijnde te laat ingediend niet-ontvankelijk verklaard. Hiermee is onherroepelijk op de klachten van klaagster beslist.

 

In klachtzaak H 75-2011 heeft klaagster de volgende klachten tegen verweerster ingediend:

1.            verweerster heeft een geldleningovereenkomst achtergehouden;

2.            verweerster heeft een akte vervalst en daardoor gebruik gemaakt van een vonnis waarin een onjuist bedrag betreffende de hypotheek was vermeld;

3.            verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan ontoelaatbare praktijken door de woning van klaagster door een deurwaarder vergezeld van een groot aantal politiemensen op mensonterende wijze te laten ontruimen;

4.            verweerster heeft samengespannen met de advocate van de wederpartij van klaagster.

De klachten in voormelde klachtzaak zijn door de plv. voorzitter bij beslissing van 20 april 2011 deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Het door klaagster tegen deze beslissing ingestelde verzet is door de raad van discipline bij beslissing van 12 december 2011 ongegrond verklaard Hiermee is ook in klachtzaak H 75-2011 onherroepelijk op de klachten  van klaagster beslist.

 

1.4      Bij brief van 30 september 2017 , door de raad ontvangen op 3 oktober 2017, heeft klaagster bij de deken opnieuw een klacht ingediend tegen verweerster.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster tekort is geschoten, alsmede ambtsmisdrijf en onrechtmatige daad  heeft gepleegd tussen maart 2010 en het jaar 2017.

 

3             BEOORDELING

3.1      Klaagster beklaagt zich opnieuw over het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klaagster. Klaagster vermeldt in haar toelichting op de klacht feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode 2010-2011. Ook de door klaagster overgelegde bijlagen hebben betrekking op voormelde periode.

 

3.2      Vast staat dat klaagster zich reeds in 2010 en 2011 heeft beklaagd over het optreden van verweerster in de periode 2010-2011 in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klaagster. Hierop is bij beslissingen van de raad van 29 november 2010 respectievelijk 12 december 2011 onherroepelijk beslist. Klaagster heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die betrekking hebben op gedragingen van verweerster na voormelde periode. Nu door de raad reeds onherroepelijk is beslist op de klachten die betrekking hebben op gedragingen van verweerster in de periode van 2010-2011 en de klachten die door klaagster in deze zaak worden ingediend betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex kan klaagster reeds daarom niet in haar klacht worden ontvangen. Ingevolge het bepaalde in artikel 47b Advocatenwet kan immers niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of een nalaten waarvoor ten aanzien van die advocaat een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Dat, zoals de voorzitter uit de klachtbrief van klaagster begrijpt, in de procedure tussen klaagster en de cliënt van verweerster 2017 arrest is gewezen, maakt dit niet anders.

 

3.3      Voor zover de klacht geacht moet worden op andere gedragingen betrekking te hebben dan die waarover door de raad reeds is beslist, geldt het volgende. De klacht is door klaagster ingediend bij brief dd. 30 september 2017 en betreft gedragingen van verweerster in 2010 en 2011. Ingevolge het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klaagster kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten waarop de klacht betrekking heeft. Nu klaagster zich reeds in 2010 en 2011 heeft beklaagd over het optreden van verweerster was zij reeds toen met het handelen van verweerster bekend. De klacht dient derhalve ook op grond van het bepaalde in artikel 46 g lid 1 sub a niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

3.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met inachtneming van de artikelen 46 g lid 1 sub a en 47 b Advocatenwet. niet-ontvankelijk verklaren.

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

klaagster niet-ontvankelijk in de klacht

 

Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op  3 april 2018.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 april 2018

 

verzonden aan:

-              klager

-              verweerster

-               de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement.

 

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement        binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch , Postbus 1190,4801 BD Breda..  Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader  toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl