Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:62

Zaaknummer

7289

Inhoudsindicatie

Verweerder had medisch specialist opdracht gegeven een rapportage op te stellen en betaalde de rekening niet. Gegrond, voorwaardelijke schorsingmet bijzondere voorwaarde de rekening te betalen.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 23 februari 2015

in de zaak 7289

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 2 september 2014, onder nummer 14-134NH, aan partijen toegezonden op 2 september 2014, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van twee maanden schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:230.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 september 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 december 2014, waar verweerder en de deken zijn verschenen.

3    HET BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij  ondanks de onherroepelijke beslissing van de raad van 10 maart 2014 niet tot betaling van de declaratie van prof. dr. X. (hierna “de declaratie) is overgegaan.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Op 16 juli 2008 is de zoon van verweerder geboren. De bevalling vond plaats met een sectio caesarea. Na de geboorte bleek dat het kind hersenbloedingen had gehad. Verweerder heeft niet als vader, maar als advocaat namens een cliënte,  zijn echtgenote,  prof. dr. X van het V. op 3 april 2012 verzocht om het dossier van zijn cliënte te beoordelen en een vijftal vragen te beantwoorden. Prof. dr. X heeft aan het verzoek van verweerder voldaan en heeft rapport uitgebracht. Verweerder stelt dat het rapport niet volgens de richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband tot stand is gekomen, onder meer doordat prof. dr. X niet met zijn echtgenote heeft gesproken en zijn zoon niet heeft onderzocht. Om die reden heeft verweerder de nota van het V. van 1 juni 2012 onbetaald gelaten.

4.2.    Het V. heeft, toen betaling ook na aanmaning uitbleef, de bemiddeling van de deken ingeroepen. Na correspondentie tussen verweerder en de deken, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend inhoudende dat verweerder gedragsregel 32 had geschonden, alsmede gedragsregel 37. De beide onderdelen van dit dekenbezwaar zijn bij beslissing van 10 maart 2014 van de raad gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Voor wat betreft de gegrondverklaring van het klachtonderdeel dat betrekking had op gedragsregel 32 heeft de raad overwogen dat verweerder op grond van gedragsregel 32 voor de betaling van een ingeschakelde deskundige hoort in te staan. Verweerder heeft in de maatregel van berisping berust, doch heeft de declaratie van het V. tot op heden onbetaald gelaten, hetgeen voor de deken aanleiding is geweest het onderhavige bezwaar in te dienen.

4.3    Het hof beschikt niet over de brief waarin verweerder prof. dr. X verzoekt te rapporteren, noch over het uitgebrachte rapport.

5    BEOORDELING

5.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerder is dat de deken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaar, omdat het bezwaar materieel identiek is aan het eerder ingediende bezwaar waarvoor aan verweerder op 10 maart 2014 een berisping is opgelegd. Daarnaast stelt verweerder dat hij op grond van artikel 6:262 Burgerlijk Wetboek (BW) gerechtigd is zijn betalingsverplichting op te schorten en dat hem bovendien in zijn hoedanigheid van advocaat een beroep toekomt op artikel 7:868 BW omdat gedragsregel 32 lid 1 laatstgenoemd artikel niet uitsluit. De deken voert gemotiveerd verweer.

5.2    Het hof overweegt als volgt.  Met juistheid heeft de raad in de bestreden beslissing overwogen dat in de procedure die heeft geleid tot de beslissing van de raad van 10 maart 2014 de schending van gedragsregel 32 aan de orde was, terwijl in de onderhavige procedure het na die beslissing alsnog niet betalen van de declaratie van het V. aan de orde is. Nu het onderhavige dekenbezwaar een ander feitencomplex betreft, is de deken ontvankelijk in zijn bezwaar.

5.3    Het hof treedt niet in de civielrechtelijke beoordeling van de bezwaren van verweerder tegen het rapport dat prof. dr. X heeft opgesteld en de declaratie die het V. naar aanleiding van het rapport aan verweerder heeft gezonden. Die bezwaren dienen in een eventuele procedure tussen het V. en verweerder aan de orde te komen. Het hof dient op grond van het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet te beoordelen of verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door, na de beslissing van 10 maart 2014 van de raad de declaratie van het V. niet te betalen, noch anderszins in overleg met de deken te zoeken naar een passende oplossing. Die beoordeling valt in het nadeel van verweerder uit. De in artikel 46 Advocatenwet bedoelde betamelijkheid brengt naar het oordeel van het hof mee dat verweerder aan de onherroepelijke beslissing van 10 maart 2014 de consequentie diende te verbinden dat hij tot betaling diende over te gaan, dan wel in overleg met de deken naar een andere oplossing diende te zoeken. Door te volharden in en te volstaan met zijn weigering te betalen, heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschonden en heeft hij niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Ook het hof acht het dekenbezwaar gegrond.

5.4    Verweerder maakt bezwaar tegen de hem opgelegde onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van twee maanden. Hij stelt onder 15 van zijn appelschrift – kort gezegd - dat, ingeval het hof het oordeel van de raad volgt, een voorwaardelijke schorsing onder de voorwaarde van prompte betaling passend zou zijn geweest. Dit standpunt heeft verweerder ter zitting van het hof bevestigd. Het hof constateert dat verweerder daarmee zijn standpunt dat hij absoluut weigert in overleg te treden dan wel te betalen heeft verlaten. Gelet op die opstelling van verweerder kan naar het oordeel van het hof met een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk worden volstaan met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van betaling van de declaratie van het V.. De betalingstermijn zal op 1 maand worden gesteld.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 september 2014 onder nummer 14-134NH, voor zover aan de verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden  en bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de Raad van Discipline anders bepaalt op de grond dat verweerder niet voldoet aan de bijzondere voorwaarde inhoudende dat verweerder de declaratie van het V. binnen één maand na heden voldoet en van die betaling bewijs zendt aan de deken van de raad van de orde in het arrondissement Noord-Holland;

 

-    bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, G.R.J. de Groot, J.P. Balkema en R.H. Broekhuijsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2015.