Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:95

Zaaknummer

7290

Inhoudsindicatie

Verweerder legde ondanks eerdere tuchtrechtelijk verordeling en ondanks diverse toezeggingen nog steeds jaarstukken niet over aan de deken. 6 maanden schorsing.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 23 maart 2015

in de zaak 7290

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken Limburg

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 1 september 2014, onder nummer

L173-2014, aan partijen toegezonden op 2 september 2014, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van vier maanden onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd, met opdracht aan de deken om die maatregel binnen diens arrondissement openbaar te maken.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:204.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 2 oktober 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de hieronder onder 2.4 geciteerde fax van verweerder aan het hof van 26 januari 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 26 januari 2015, waar de deken is verschenen.

2.4    Het hof heeft op de dag van de mondelinge behandeling een fax ontvangen van verweerder inhoudende: In de onderhavige zaak is de mondelinge behandeling geagendeerd voor heden namiddag de 12.15 uur. Door onvoorziene omstandigheden voor mij niet in staat deze behandeling bij te wonen. Ik meld mij daarvoor dan ook af. Hiervoor mijn excuses. In voorkomend geval verzoek ik de behandeling aan te houden voor een zitting in februari 2015 met vriendelijke groeten, …

2.5    Het hof heeft besloten de behandeling ter zitting van de zaak door te laten gaan, temeer nu al eerder op de valreep op nagenoeg dezelfde grond een uitstelverzoek is gedaan, waarop uitstel is verleend, en hetzelfde zich ook al bij de raad had voorgedaan; verwezen wordt naar het proces-verbaal van de behandeling op 14 juli 2014 bij de raad.

3    DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat hij, ondanks verzoeken en aanmaningen gedaan namens de deken, in gebreke blijft de jaarrekening over 2012, de jaarrekening over 2013 en de financiële stukken betreffende het eerste kwartaal van 2014 aan te leveren.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Bij beslissing van 25 augustus 2014, gewezen onder nummer 7076, heeft het hof de beslissing bekrachtigd van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gegeven op een bezwaar van de deken tegen verweerder. Het dekenbezwaar in die zaak luidde:

“ Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat: verweerder ondanks verzoek en rappels in verzuim blijft om de jaarstukken over het jaar 2012 aan te leveren.”

Dit dekenbezwaar is gegrond verklaard  en aan verweerder is de maatregel van een maand schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd.

4.2    Het bezwaar in die zaak was gebaseerd op het uitblijven van enige inhoudelijke reactie op het verzoek van de deken om jaarstukken aan hem te overhandigen. Verzoeken van de deken waren gedaan vanaf juni 2013. Ondanks toezeggingen van verweerder had de deken de stukken ten tijde van de mondelinge behandeling van het beroep van verweerder bij het Hof van Discipline in die zaak op 6 juni 2014 nog steeds niet ontvangen.

4.3    Op 20 november 2013 heeft de deken een kantoorbezoek aan verweerder afgelegd en bij die gelegenheid is nogmaals verzocht de jaarstukken over 2012 aan de deken te overhandigen. Tevens zijn zaken met betrekking tot de derdengeldenrekening besproken. Verweerder heeft toegezegd binnen twee weken voor toezending van bedoelde jaarstukken te zullen zorgen en kort daarna cijfers over een deel van 2013, namelijk tot en met september 2013, te zullen indienen. Indiening van de toegezegde stukken bleef uit.

4.4    Op 19 juni 2014 heeft de deken het onderhavige dekenbezwaar bij de raad aanhangig gemaakt.

4.5    Gedurende de periode van behandeling bij de raad en het hof heeft verweerder de in het dekenbezwaar genoemde stukken niet ingediend.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder stelt dat het bezwaar niet gegrond kan worden verklaard vanwege het “ne bis in idem”-beginsel. Dit verweer gaat niet op. In de hiervoor onder 4.1 genoemde beslissing van het hof van 25 augustus 2014, nummer 7076, is het daarbij behandelde bezwaar, zoals hiervoor onder 4.1 geciteerd, gegrond verklaard en is aan verweerder de maatregel van een maand schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd. De redenering dat daarmee de verplichting van verweerder om de jaarstukken over 2012 aan de deken te overhandigen is komen te vervallen, is gebaseerd op een misvatting. Deze verplichting van verweerder blijft immers, ondanks de tuchtrechtelijke veroordeling en de opgelegde maatregel, onverkort bestaan.  De deken heeft na 25 augustus 2014 verweerder nog om toezending van de jaarstukken over 2012 gevraagd en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft de deken onweersproken gesteld dat verweerder ook nadien nog heeft toegezegd de stukken over 2012 bij hem in te dienen. Deze toezegging is verweerder wederom niet nagekomen. Het “ne bis in idem”-verweer kan verweerder bovendien niet baten in verband met diens verplichting de jaarstukken over 2013 en het eerste kwartaal van 2014 over te leggen, omdat over het nalaten aan deze verplichting te voldoen nog niet eerder door de tuchtrechter is geoordeeld.

5.2    Met betrekking tot de gegrondverklaring van het bezwaar heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich dus verenigt. De grieven van verweerder tegen gegrondverklaring van het dekenbezwaar worden verworpen.

5.3    Over de maatregel overweegt het hof als volgt. De deken had, vanwege het door hem geconstateerde negatieve eigen vermogen per einde van het boekjaar 2011, gegronde reden tot zorg over de financiële positie van verweerder. Deze zorg is bepaald niet minder geworden door het uitblijven van het vaststellen van de jaarstukken over een lange periode en door het niet nakomen door verweerder van door hem herhaaldelijk gedane toezeggingen. Het niet reageren en niet afleggen van verantwoording is een ernstige veronachtzaming van de verplichting van een advocaat. Verweerder heeft ook tegenover de raad en het hof geen verantwoording (alsnog) afgelegd. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hof meent dat de door de raad opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier maanden ontoereikend is. Het hof zal met eenparigheid van stemmen de duur van de op te leggen schorsing in de uitoefening van de praktijk verhogen tot zes maanden en daarnaast bepalen dat deze schorsing zal aanvangen op 15 april 2015.

    

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch van 1 september 2014, gewezen onder nummer L173 2014, doch uitsluitend voor zover aan verweerder de maatregel van vier maanden schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd;

en, in zoverre opnieuw recht doende:

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden en bepaalt dat de schorsing  zal aanvangen op 15 april 2015;

-    bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs.  P.T. Gründemann, A.A.H. Zegers, J.R. Krol en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2015.