Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-07-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:4
Zaaknummer
6525
Inhoudsindicatie
Diverse klachten over kwaliteit van de dienstverlening tijdens behandeling bij de deken ingetrokken. De raad heeft klager terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat met de ingetrokken klacht een nieuwe klachtprocedure wordt gestart.
Uitspraak
Beslissing van 5 juli 2013
in de zaak 6525
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage (verder: de raad) van 2 juli 2012, onder nummer R.3880/12.14, aan partijen toegezonden op 4 juli 2012, waarbij klager niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn klacht tegen verweerder.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 juli 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van verweerder;
- de brief van klager aan het hof van 27 januari 2013;
- de brief van klager aan het hof van 10 februari 2013;
- de brief van klager aan het hof van 4 maart 2013;
- de brief van het hof aan klager van 13 maart 2013;
- de brief van het hof aan klager van 19 maart 2013;
- de brief van klager aan het hof van 24 maart 2013;
- de brief van klager aan het hof van 14 april 2013;
- de brief van het hof aan klager van 17 april 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 mei 2013, waar alleen verweerder is verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:
a. verweerder, zonder klager daarover te informeren, is overgegaan tot dagvaarding van de betrokken verloskundige. Verweerder heeft klager hiermee onnodig op kosten gejaagd, terwijl van meet af aan duidelijk was dat de procedure geen enkele kans van slagen zou hebben;
b. verweerder geen medisch adviseur heeft geraadpleegd. Klager is van mening dat er een medisch haalbaarheidsonderzoek door een medisch adviseur had moeten plaatsvinden om de kans van slagen in een juridische (herroepings)procedure te toetsen aan de hand van een medisch literatuuronderzoek. Daarbij vraagt klager zich af waarom verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen om een medisch adviseur te raadplegen over het nut en de noodzaak van een uitgebreid medisch literatuuronderzoek;
c. verweerder klager zou verwijten dat deze aan verweerder de relevante medische literatuur niet ter beschikking heeft gesteld;
d. verweerder geen procedures heeft geëntameerd tegen de advocaten die in eerdere procedures klagers belangen hebben behartigd omdat zij ten onrechte de relevante medische literatuur niet in het geding hebben gebracht;
e. verweerder geweigerd heeft een door klager aangereikt krantenknipsel aan het dossier toe te voegen;
f. verweerder in de periode waarin klager in S. verbleef, een aantal belangrijke brieven aan klagers adres in Nederland heeft gezonden in plaats van aan zijn adres in S., waardoor klager niet of niet tijdig heeft kunnen reageren op diverse stukken;
g. verweerder heeft verzuimd om de dagvaarding tijdig aan te brengen bij het Gerechtshof A.. Bovendien was ook de termijn voor het uitbrengen van een herstelexploot inmiddels verstreken. Het gerechtshof heeft klager niet-ontvankelijk verklaard.
4 FEITEN
4.1 Het volgende is komen vast te staan:
Verweerder is vanaf augustus 2008 opgetreden als advocaat van de dochter van klager.
De achtergrond daarvan is de volgende.
De dochter van klager, geboren in 1975, functioneert op zwakbegaafd niveau. Klager heeft een procedure tot schadevergoeding wegens gemaakte fouten gevoerd tegen de verloskundige die bij de geboorte van zijn dochter aanwezig is geweest. Het hof B. heeft na een deskundigenonderzoek bij arrest van 30 juli 1991 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de vordering van klager afgewezen. Het cassatieberoep van klager daartegen is verworpen door de Hoge Raad op 12 februari 1993.
Klager heeft vervolgens (pro se en als curator van zijn dochter) geprocedeerd tegen de destijds door het hof benoemde deskundigen. Het hof A. heeft op 18 maart 2003 de vorderingen van klager afgewezen en het vonnis bekrachtigd. Klager heeft daarna een procedure tot herroeping van dit laatste arrest aangespannen. Het hof Arnhem heeft klager op 22 september 2009 niet ontvankelijk verklaard. Een vordering van klager tot herroeping van het arrest van 30 juli 1991 is door het hof B. op 2 november 2010 afgewezen. In de procedures tot herroeping was verweerder de advocaat van klager en zijn dochter.
Bij brief van 18 januari 2010 aan de deken heeft klager een klacht met dertien onderdelen ingediend tegen verweerder. De deken heeft deze klacht genummerd K105 2009/2010.
Bij brief van 7 februari 2010 heeft klager aan de deken geschreven: “Gelet op het feit dat verweerder zijn excuus en spijt heeft betuigd waarvan wij op donderdag 4 februari 2010 de zaak uitgebreid hebben besproken, komt het kort op neer dat verweerder zowel mondeling als schriftelijk excuus heeft aangeboden voor de zaken die helaas niet goed gegaan zijn zoals het gegaan had moeten zijn, en waarvan ook nog misverstanden zijn besproken en deze in de toekomst te voorkomen zullen worden. Dat betekent dat ik besloten heb de klacht niet verder zal handhaven en zal het bij deze neerleggen.” De deken heeft daarop bij brief van 9 februari 2010 aan klager bericht dat de klachtprocedure hiermee ten einde is, dat hij overgaat tot sluiting van het dossier, en dat hij kopie van de brieven van 7 en 9 februari 2010 aan verweerder zendt.
Klager heeft de onderhavige klacht bij brief van 5 juni 2011 bij de deken ingediend. Daarbij schreef hij dat hij de klachtzaak voorlopig had ingetrokken, maar dat hij helaas de klachtzaak en nieuwe klachten nu definitief moet indienen. De deken heeft deze klacht genummerd K212 2011/2012.
4.2 De raad heeft voorop gesteld dat een klacht niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd indien daarover eerder een beslissing is gegeven. Bovendien verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen dat ten tweede male een klachtprocedure over hetzelfde feitencomplex aanhangig wordt gemaakt. De klacht van 5 juni 2011 heeft betrekking op hetzelfde feitencomplex als de klacht van 18 januari 2010, die door klager onvoorwaardelijk is ingetrokken. Klager is door de raad op deze gronden niet ontvankelijk verklaard.
5 BEOORDELING
5.1 Klager heeft tegen de beslissing van de raad grieven gericht die op de navolgende punten betrekking hebben.
De op 18 januari 2010 ingediende klacht was nog niet bij de raad van discipline, maar bij de deken (1). Klager heeft die klacht onder voorwaarde ingetrokken (2). Zijn brief van 7 februari 2010 houdt in dat als verweerder zijn afspraken en belofte, om zaken die dreigen mis te gaan in de toekomst te voorkomen, niet nakomt, klager dan het recht heeft om de klacht weer voor te leggen aan de deken en de tuchtrechter. Toen verweerder op 15 maart 2011 aan klager schreef dat hij klager ten stelligste afraadde een nieuwe procedure tegen eerdere advocaten en/of medisch adviseurs te starten, heeft klager een nieuwe klacht tegen verweerder ingediend, omdat verweerder zijn toezegging niet waar heeft kunnen maken, aldus klager.
Klager is in zijn beroepschrift verder nog inhoudelijk ingegaan op zijn klachten.
5.2 Op het standpunt van verweerder zoals opgenomen in zijn verweerschrift in hoger beroep zal het hof voor zover nodig hierna ingaan.
5.3 Het hof zal eerst nagaan of de op 5 juni 2011 ingediende klacht “dezelfde klacht” betreft als de klacht die klager bij brief van 18 januari 2010 had ingediend.
Onderdeel a (zonder klager te informeren de verloskundige dagvaarden) komt ook voor op pag. 2 (bovenaan) van de brief van 18 januari 2010.
Onderdeel b (geen medisch adviseur geraadpleegd) is hetzelfde als klachtonderdeel 13 van de brief van 18 januari 2010.
Onderdeel c (klager zou aan verweerder niet de relevante medische literatuur hebben verstrekt) is klachtonderdeel 1 van de brief van 18 januari 2010.
Onderdeel d (geen procedures geëntameerd tegen eerdere advocaten) is klachtonderdeel 3 van de brief van 18 januari 2010.
Onderdeel e (geweigerd een krantenknipsel aan het dossier toe te voegen) is eveneens onderdeel van klachtonderdeel 3 uit de brief van 18 januari 2010 (p. 3 bovenaan).
Onderdeel f (brieven aan klagers adres in Nederland toen hij in S. verbleef) is klachtonderdeel 4 van de brief van 18 januari 2010.
Onderdeel g (verzuimd de dagvaarding bij het hof A. tijdig aan te brengen) is klachtonderdeel 5 van de brief van 18 januari 2010.
Het hof concludeert aldus dat de op 5 juni 2011 ingediende klacht in zijn geheel ook voorkomt in de eerdere klachtbrief van 18 januari 2010.
5.4 De eerste grief van klager slaagt in zoverre, dat hij terecht er op wijst dat zijn klacht van 18 januari 2010 nog niet was ingediend bij de tuchtrechter maar nog onder de deken berustte. De door de raad genoemde regel dat een klacht niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd, is dus niet rechtstreeks op deze zaak van toepassing.
5.5 De raad heeft echter ook, en terecht, gewezen op het rechtszekerheidsbeginsel. Dat beginsel verzet zich ertegen dat met een klacht, die is ingetrokken, voor de tweede maal een klachtprocedure wordt gestart; de verweerder mag er als uitgangspunt gerechtvaardigd op vertrouwen dat een eenmaal ingetrokken klacht niet later alsnog wordt ingediend. Klager beroept zich er op dat hij zijn klacht onder voorwaarde heeft ingetrokken, maar dat is in zijn brief van 7 februari 2010 niet te lezen. Nu klager in zijn beroepschrift schrijft dat hij de klacht opnieuw heeft ingediend toen verweerder hem afraadde (een) nieuwe procedure(s) te beginnen, bedoelt klager kennelijk dat de voorwaarde inhield dat verweerder zou hebben beloofd nieuwe procedures voor klager te starten. Dat staat echter niet in de brief van klager van 7 februari 2010 en is daaruit ook niet af te leiden. Klager schrijft daar alleen over het voorkomen van misverstanden in de toekomst, waarbij hij verwijst naar hetgeen op 4 februari 2010 met de deken besproken is. Ook de deken heeft de brief van klager van 7 februari 2010 gezien als een definitief intrekken van de klacht, blijkens zijn brief aan klager en verweerder van 9 februari 2010, waartegen klager niet heeft geprotesteerd.
5.6 De raad heeft klager derhalve terecht niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 2 juli 2012, onder nummer R.3880/12.14.
Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, G. Creutzberg, W.M. Poelmann en A.J.M.E. Arpeau, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2013.