Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:189

Zaaknummer

160089

Inhoudsindicatie

Hof: De gestelde aanvulling op de feiten kan in dit geval niet tot een andere beoordeling leiden. Vaststaat dat de onderhavige klacht inhoudelijk een herhaling is van de klacht die klaagster eerder heeft ingediend en waarop het hof onherroepelijk heeft beslist. Het hof zal zich daar niet nog een keer over buigen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem daarmee afgewikkeld is en niet voor de tweede keer aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Dat wordt niet anders wanneer een later ingediende identieke klacht eerder wordt beoordeeld dan de onderhavige klacht. Volgt bekrachtiging.

Uitspraak

                                   

Beslissing

van 31 oktober 2016   

in de zaak 160089

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

en

klaagster

tezamen te noemen: klagers

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 22 februari 2016, onder nummer 15-307/DB/HvD, aan partijen toegezonden op 22 februari 2016, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerster klachtonderdeel 1 niet-ontvankelijk is verklaard en klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk voor zover klagers daarbij geen eigen belang hebben en voor het overige ongegrond.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:34.

Uit die beslissing blijkt dat klagers deze klacht al bij brief van 17 december 2012 bij de deken hebben ingediend en de deken heeft vervolgens bij brief van 14 februari 2013 het hof verzocht de klacht te verwijzen naar een andere raad van discipline dan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden omdat verweerster (in ieder geval toen) als plaatsvervangend griffier bij die raad van discipline Arnhem-Leeuwarden werkzaam was. Door een administratieve vergissing is de zaak bij het hof lange tijd blijven liggen en eerst op 16 juli 2015 is de zaak verwezen naar de raad van discipline ’s-Hertogenbosch.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 22 maart 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klagers van 10 augustus 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 september 2016, waar klagers, bijgestaan door de heer P, en verweerster, bijgestaan door mr. F, zijn verschenen. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.    klagers onnodig schade heeft berokkend door ten onrechte drie executoriale beslagen en een conservatoir beslag te leggen en te weigeren deze beslagen door te halen;

2.    de rechtbank Roermond onjuiste informatie heeft verstrekt.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    De raad heeft in de beslissing van 22 februari 2016 onder meer de volgende feiten vastgesteld:

    2.2     Verweerster is advocaat van de wederpartij. Namens haar cliënte E B.V. heeft zij gedurende meer dan 10 jaren meerdere procedures gevoerd tegen klagers, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Deze procedures houden verband met een vakantiewoning van klagers, onderdeel uitmakend van een vakantiepark en de door klagers verschuldigde bijdragen en diensten. Klagers zijn in meerdere procedures veroordeeld tot betaling. Verweerster is ter inning van de betreffende vorderingen overgegaan tot het leggen van diverse conservatoire en executoriale beslagen op vermogensbestanddelen van klagers.

    2.3     Klagers hebben voorafgaand aan de onderhavige klacht al eerder klachten ingediend over het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij in bovengenoemde civiele procedures (dossiernummers 08/09 K061 en K062, 011/012 KG 059 en 012/012 KG 032). Alle genoemde klachten zijn door (de voorzitter van) de raad van discipline (kennelijk) niet-ontvankelijk of (kennelijk) ongegrond verklaard. De beslissingen van (de voorzitter van) de raad van discipline zijn in verzet dan wel in hoger beroep steeds bekrachtigd.

4.2    Bij brief van 17 december 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over drie executoriale beslagen en een conservatoir beslag die verweerster in opdracht van haar cliënte, E te V heeft laten leggen en vervolgens is door verweerster geen gehoor gegeven aan het verzoek van klagers om deze beslagen op te heffen.

4.3    Bij brief van 14 januari 2013 heeft de deken klagers in overweging gegeven de klacht in te trekken aangezien de klacht betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waar zij eerder over hebben geklaagd en tot tuchtrechtelijke beslissingen heeft geleid.

4.4    Klager hebben de deken niettemin verzocht de klacht door te leiden naar de raad waaraan de deken op deze onder 1 aangegeven wijze gevolg heeft gegeven.

4.5    Nadat klagers de onderhavige klacht gedateerd 17 december 2012 hadden ingediend, hebben zij bij brieven van 29 januari 2014 en 2 februari 2014 opnieuw een klacht ingediend bij de deken over verweerster. Deze klacht heeft geleid tot een beslissing van de voorzitter van de raad van discipline gedateerd 28 april 2014.

Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2014:95.

Uit die beslissing blijkt dat klagers verweerster verwijten dat verweerster klagers schade heeft toegebracht door opzettelijk het recht van klagers te belemmeren, dan wel met boos opzet rechter te beliegen dan wel bedreigen.

Tegen deze beslissing hebben klagers verzet aangetekend. Dit verzet heeft geleid tot een beslissing van de raad van discipline gedateerd 26 mei 2015 waarin de raad het verzet als volgt heeft omschreven:                          

1.   Medio januari 2014 rustte er nog aantoonbaar conservatoir en executoriaal beslag op klagers’ woning X. te G. terwijl op dat moment geen financiële claims meer aanwezig waren. Hoewel klagers verweerster hebben verzocht het gelegde beslag op te heffen is dit eerst medio maart 2014 doorgehaald.

2. Verweerster weigert al jaren categorisch om informatie te geven omtrent de reeds betaalde gelden en schulden ter zake energieleveranties en financiële claims van Stichting X                                             

3. Verweerster tracht aantoonbaar het contact te frustreren om klagers vervolgens via allerlei listige kunstgrepen en met schandalige claims te knevelen. Zij schroomt niet claims dubbel te incasseren en bedient zich van strategieën die als crimineel zijn te betitelen, waarna dit verzet vervolgens inhoudelijk is beoordeeld. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2015:125.Tegen deze beslissing is wederzijds hoger beroep aangetekend. Het hof heeft, voor zover dat in hoger beroep inhoudelijk behandeld kon worden, die klacht bij beslissing van 25 april 2016 alsnog ongegrond verklaard. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2016:87.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    In het beroepschrift maken klagers melding van de procedure die heeft geleid tot de onder 4.5 bedoelde uitspraak van het hof van 25 april 2016.

Het hof wenst voorop te stellen dat het ongelukkig is dat als gevolg van een administratieve vergissing van dit hof de behandeling van deze klacht zo lang is blijven liggen. Daardoor is de later door klagers ingediende klacht eerder behandeld dan de onderhavige klacht. Uit de onder 4. aangehaalde feiten en daarin verwoorde klachtomschrijvingen blijkt dat de nu te behandelen klacht ziet op hetzelfde feitencomplex en klachtomschrijvingen als waarover reeds in een andere klachtprocedure is beslist.

5.3    Tegen de in deze procedure bestreden beslissing van de raad hebben klagers een zevental grieven gericht.

5.4    De eerste grief is gericht tegen de overweging van de raad dat klagers ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen niet verschenen zijn. De grief mist voor de beoordeling zelfstandige betekenis nu klagers voor de behandeling in hoger beroep wel zijn verschenen en in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt (alsnog) nader toe te lichten.

5.5    De tweede grief, inhoudende dat de raad enkel heeft beslist op een tweetal in de beslissing genoemde brieven mist eveneens voor de beoordeling zelfstandige betekenis. In hoger beroep hebben klagers alsnog de nodige stukken ingebracht, waaronder separate pakketten bij bijlagen 4 en 5 die betrekking hebben op de andere klachtprocedure. Ook hiervan heeft het hof kennis genomen en bij de beoordeling betrokken.

5.6    Als derde “grief” werpen klagers de vraag op in welke hoedanigheid verweerster in deze procedure is verschenen. Het is evident dat verweerster in deze procedure als voormalig advocaat is verschenen teneinde zich verweren tegen een klacht over een haar verweten gedraging ten tijde dat zij nog advocaat was.

5.7    De vierde grief richt zich - zo begrijpt het hof - niet zozeer tegen de door de raad vastgestelde feiten maar klagers menen dat er nog meer rechtszaken hebben plaatsgevonden waarbij klagers ook in een aantal zaken gelijk hebben gekregen en klagers wensen toe te voegen dat zaken waarin klagers ongelijk hebben gekregen de veroordelingen incorrect zijn uitgevoerd. Deze gestelde aanvulling op de feiten kan in dit geval niet tot een andere beoordeling leiden. Vaststaat dat de onderhavige klacht inhoudelijk een herhaling is van de klacht die klaagster eerder heeft ingediend en waarop dit hof onherroepelijk heeft beslist. Het hof zal zich daar niet nog een keer over buigen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem daarmee afgewikkeld is en niet voor de tweede keer aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Dat wordt niet anders wanneer een later ingediende identieke klacht eerder wordt beoordeeld dan de onderhavige klacht.

5.8    De vijfde grief, inhoudende dat klagers in eerste aanleg geen stukken voor de zitting hebben kunnen aanleveren, heeft net als de eerste en tweede grief geen zelfstandige betekenis omdat deze omissie in ieder geval in hoger beroep is hersteld.

5.9    De zesde grief richt zich tegen het oordeel van de raad dat klagers niet in hun eigen belang zijn getroffen doordat verweerster in een procedure onjuiste stukken heeft ingebracht van de familie B en daarmee de privacy van deze familie heeft geschonden. Voor zover klagers (ook) hebben gedoeld op stukken die in de eerdere klachtprocedure al aan de orde zijn geweest en wel hun belang raken, biedt deze grief in dit geval geen soelaas om de onder 5.7 gegeven redenen.

5.10    De zevende en laatste grief, die betrekking heeft op het toepasselijke recht, faalt om de hiervoor in 5.1 gegeven reden.

5.11    De conclusie van het voorgaande is dat alle grieven tevergeefs zijn voorgedragen en beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 22 februari 2016, onder nummer 15-307/DB/HvD.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L.J.C. van Emden-Geenen, D.J. Markx, I.P.A van Heijst en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2016.

   

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 31 oktober 2016.