Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-03-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:38
Zaaknummer
170281
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Klager is niet ontvankelijk in zijn (door de raad gegrond verklaarde) klacht, inhoudende dat verweerder in strijd met gedragsregel 17 heeft gehandeld door de rechtbank onjuist voor te lichten over de gang van zaken rondom het aanhoudingsverzoek, op grond van het ne bis in idem beginsel. De klacht is een herhaling van de klacht die de cliënte van klager eerder heeft ingediend tegen verweerder en waarop in een andere klachtprocedure onherroepelijk is beslist. Klager is niet-ontvankelijk in zijn beroep (tegen het door de raad ongegrond verklaarde onderdeel van zijn klacht) omdat het beroep is ingediend na afloop van de beroepstermijn. Vernietiging.
Uitspraak
Beslissing
van 9 maart 2018
in de zaak 170281
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort's-Hertogenbosch (verder: de raad) van 11 september 2017, onder nummer 17-222/DB/LI, aan partijen toegezonden op 11 september 2017, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel 1 gegrond en klachtonderdeel 2 ongegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 50,- aan klager en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2017:169.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 10 oktober 2017 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- het schrijven van klager van 22 november 2017;
- het schrijven van verweerder van 28 december 2017.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 januari 2018, waar verweerder is verschenen. Klager was met bericht van kennisgeving afwezig. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
in strijd met gedragsregel 17 heeft gehandeld door:
1. de rechtbank onjuist voor te lichten over de gang van zaken rondom het aanhoudingsverzoek;
2. (…)
3.2 Toelichting:
Verweerder heeft in strijd met de waarheid bij de rechtbank als reden voor het aanhoudingsverzoek aangegeven dat partijen in onderhandeling waren, dat hij klager op de hoogte had gesteld van het verzoek, dat klager hem had medegedeeld dat hij niet ter zitting zou verschijnen en dat het aanhoudingsverzoek mede namens klager werd gedaan. Verweerder heeft het aanhoudingsverzoek echter pas vier uur nadat hij het bij de rechtbank had ingediend aan klager doorgestuurd. Klager wilde helemaal geen aanhoudingsverzoek nu de belangen van zijn cliënte bepaaldelijk vorderden dat het faillissementsverzoek zo snel mogelijk van tafel was, omdat een lopend faillissementsverzoek de belangen van de onderneming ernstig kan schaden.
4 FEITEN
4.1 In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof voegt hier aan toe dat klagers cliënte H B.V. bij brief van 17 juni 2016 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht heeft ingediend over verweerder. H B.V. heeft verweerder onder meer verweten dat hij niet de vereiste zorg jegens haar in acht heeft genomen door het aanhoudingsverzoek van 30 mei 2016 niet gelijktijdig aan haar advocaat te zenden en daarin onjuistheden op te nemen (klachtonderdeel 3). Bij beslissing van 15 mei 2017, gewezen onder nummer 17-103/DB/LI, heeft de raad dit klachtonderdeel gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Het hof heeft bij beslissing van 8 december 2017, gewezen onder nummer 170174, verweerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep tegen deze beslissing van de raad omdat het na afloop van de in artikel 56 lid 1 Advocatenwet bepaalde termijn van dertig dagen is ingesteld. Het hof heeft, naar aanleiding van het door H B.V. ingestelde hoger beroep, klachtonderdeel 2 van de klacht van H B.V. alsnog gegrond verklaard en de aan verweerder opgelegde maatregel verzwaard tot een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken.
5 BEOORDELING
5.1 Uit de door de raad onder 2 vastgestelde feiten, de hierboven onder 4 aangehaalde feiten en de daarin verwoorde klachtomschrijving blijkt dat de nu te behandelen klacht van klager inhoudelijk een herhaling is van de klacht die de cliënte van klager eerder heeft ingediend tegen verweerder en waarop in een andere klachtprocedure onherroepelijk is beslist. Het hof zal zich daar niet nog een keer over buigen. De advocaat tegen wie een klacht is ingediend moet er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem daarmee afgewikkeld is en niet voor de tweede keer aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1 van zijn klacht, op grond van het ne bis in idem beginsel (artikel 47b Advocatenwet).
5.2 Het hoger beroep van verweerder slaagt en de beslissing van de raad zal worden vernietigd.
5.3 Klager heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep van 13 november 2017 beroep ingesteld tegen het door de raad ongegrond bevonden klachtonderdeel 2. Klager is in dat beroep echter niet ontvankelijk nu het beroep na afloop van de beroepstermijn is ingesteld en de Advocatenwet geen incidenteel beroep kent.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort’s-Hertogenbosch van 11 september 2017, onder nummer 17-222/DB/LI;
verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1;
verklaart klager niet ontvankelijk in zijn beroep tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 2.
Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. W.A.M. van Schendel, G.J.L.F. Schakenraad, J. Italianer en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 9 maart 2018.