Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-06-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:110
Zaaknummer
6602
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging uitspraak met berisping over niet adequate dienstverlening.
Uitspraak
Beslissing van 17 juni 2013
in de zaak 6602
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's Gravenhage van 8 oktober 2012, onder nummer R 3951/12.85, aan de partijen gezonden op 10 oktober 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder op onderdeel a gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond is verklaard, op onderdeel b gegrond is verklaard en op onderdeel c ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De appelmemorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 7 november 2012 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van mr. X. aan het hof van 21 november 2012;
- de brief van mr. X. aan het hof van 25 februari 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 april 2013, waar de klager en de verweerder, bijgestaan door mr. X., advocaat te Amsterdam, zijn verschenen, waarbij klager een pleitnota aan het hof heeft overgelegd.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, meer in het bijzonder dat hij:
a. hem inhoudelijk niet goed heeft geadviseerd;
b. (…)
c. (…)
De raad heeft klachtonderdeel aldus gesplitst:
Klachtonderdeel a betreft de concrete verwijten van klager aan verweerder dat:
- de door hem gemaakte fouten maken dat vervolgprocedures noodzakelijk zijn geworden die anders niet of minder uitvoerig gevoerd zouden zijn;
- door het feit dat klager verweerder onjuist heeft geadviseerd, klager niet is ingegaan op het redelijke schikkingsaanbod van de wederpartij.
Klager verwoordt klachtonderdeel a in zijn beroepschrift aldus dat hij verweerder verwijt hem inhoudelijk niet goed heeft geadviseerd ten aanzien van de kans van slagen van de verschillende procedures alsmede het plan van aanpak van de zaken.
4 GRIEF
Het hof leest in de appelmemorie de volgende grief:
Ten onrechte heeft de raad de klacht op onderdeel a gedeeltelijk ongegrond verklaard.
5 FEITEN
De door de raad in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 als vaststaand aangenomen feiten staan ook in hoger beroep vast, nu deze vaststelling in hoger beroep niet is bestreden. De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder LJN YA3856.
6 BEOORDELING
6.1 De grief betreft de klacht op onderdeel a, voor zover deze door de raad ongegrond is verklaard. Het hof neemt aan dat dit gedeelte is verwoord in rov. 5.3, luidende:
De raad kan op basis van de stellingen van partijen en de stukken in het dossier niet vaststellen of verweerder klager beter had dienen te begeleiden bij de schikkingsonderhandelingen en of hij hem op oneigenlijke gronden heeft geadviseerd hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 april 2011. De stellingen van partijen staan wat deze verwijten betreft haaks op elkaar.
6.2 De raad heeft - in hoger beroep onbestreden - de klacht op onderdeel a in rov. 5.4. gegrond verklaard waar bij gebreke van schriftelijke bevestigingen van verweerder niet kan worden vastgesteld wat door verweerder concreet aan klager is geadviseerd. In zoverre staat geen hoger beroep open.
6.3 Nu niet kan worden vastgesteld wat verweerder aan klager heeft geadviseerd, kan ook niet worden vastgesteld dat de adviezen van verweerder onjuist zijn geweest en evenmin dat verweerder niet adequaat is ingegaan op schikkingsvoorstellen. Bijzondere feiten of omstandigheden die duiden op een kennelijk onjuist advies zijn het hof niet gebleken.
6.4 Ook zijn ook geen feiten of omstandigheden komen vast te staan waaruit volgt dat door fouten van verweerder vervolgprocedures noodzakelijk zijn geworden die anders niet of minder uitvoerig gevoerd zouden zijn of dat de kansen van verweerder anderszins zijn verslechterd en dat zijn positie bij het uitblijven van de klachtwaardige handelwijze van verweerder thans beter zou zijn geweest. Of hiervan sprake is, zal moeten blijken in een eventueel civiel geding, doch in deze tuchtprocedure kan dat niet worden vastgesteld. Dit brengt mede dat de grief faalt.
6.5 Tegen de ongegrondverklaring van de klacht op onderdeel c is, zoals klager expliciet in zijn appelmemorie heeft verklaard, geen grief gericht, zodat dit onderdeel niet behoeft te worden besproken.
6.6 Nu de grief niet tot de vernietiging van de bestreden beslissing kan leiden, moet deze beslissing worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's Gravenhage in zaak R 3951/12.85 van 8 oktober 2012, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, H. van Loo en W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2013.