Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:69

Zaaknummer

17-706/DH/DH-a-b

Inhoudsindicatie

Verweerders hebben een verbinding gemaakt tussen het afzien van aanspraak van klaagster op proceskosten en een tuchtklacht tegen mr. T. Hiermee hebben zij de grens van hetgeen tuchtrechtelijk geoorloofd is overschreden. Hun excuses zijn gemaakt na het indienen van een tuchtklacht en doen niet af aan de laakbaarheid van de gedraging. De raad acht de maatregel van waarschuwing aan mr. K en aan mr. B passend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 april 2018

in de zaak 17-706/DH/DH-a-b

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: mr. van W.

tegen

1.    mr.

2.    mr.

beiden advocaat te Den Haag

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 januari 2017 heeft mr. J bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Bij brieven aan de raad van 28 augustus 2017 met kenmerken K004 2017 ab/ksl en K005 2017 ab/ksl, door de raad ontvangen op 29 augustus 2017, heeft de deken de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klachten zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van de raad van 12 februari 2018 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder sub 2.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Mr. J is werkzaam voor klaagster. Verweerder sub 2 (hierna: mr. B) was werkzaam voor de maatschap K&H. Verweerder sub 1 (hierna: mr. K) heeft opgetreden als gemachtigde van de maatschap K&H in (in ieder geval) een incassoprocedure tegen klaagster.

2.2    Bij vonnis van 7 september 2016 heeft de rechtbank de vordering van de maatschap K&H afgewezen en deze maatschap veroordeeld in de proceskosten van klaagster.

2.3    In zijn e-mail van 1 december 2016 aan mr. W, een van de maten van de  klaagster, heeft mr. K het volgende geschreven:

“(…) Volgende week woensdag 7 december verstrijkt de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 september jl.

Cliënten zijn er nog niet uit of zij hoger beroep zullen instellen tegen het vonnis.

Ook houden cliënten de mogelijkheid open om een klacht in te dienen tegen [mr. T].

In het kader van een afweging vernemen cliënten graag van u of u en de andere maten van [klaagster] bereid zijn af te zien van betaling door cliënten van de kosten van de procedure aan uw zijde ten bedrage van € 3.067,- waartoe cliënten in het vonnis zijn veroordeeld, indien cliënten afzien van het instellen van hoger beroep en het indienen van een klacht tegen [mr. T].

Graag verneem ik uiterlijk 5 december a.s. van u. (…)”

2.4    De e-mail is door mr. K in overleg met mr. B opgesteld en verzonden.

2.5    De mogelijke klacht tegen mr. T hield verband met de gang van zaken die heeft geleid tot de vordering als bedoeld in 2.2.

2.6    Mr. W heeft op 14 december 2016 een reactie gestuurd aan mr. K namens klaagster. In deze reactie heeft mr. W te kennen gegeven dat de inhoud van de e-mail van 1 december 2016 tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Mr. W heeft in de reactie verder verzocht om betaling van de proceskosten uiterlijk op 28 december 2016 en om excuses te maken aan mr. T.

2.7    In een e-mail van 28 december 2016 heeft mr. K meegedeeld dat de proceskosten uiterlijk op 4 januari 2017 zullen worden voldaan. In de e-mail zijn geen excuses gemaakt voor het bericht van 1 december 2016.

2.8    Op 4 januari 2017 zijn bij de deken klachten ingediend tegen verweerders.

2.9    Op 12 januari 2017 heeft mr. K, mede namens zijn cliënten, zijn verontschuldigingen aangeboden voor het bericht van 1 december 2016.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.  Verweerders wordt verweten dat zij het indienen van een klacht tegen mr. T hebben gebruikt als pressiemiddel door het al dan niet indienen van een klacht afhankelijk te stellen van de bereidheid om proceskosten kwijt te schelden.

4    VERWEER

4.1    Verweerders hebben verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerders hebben aangevoerd dat de gewraakte gedraging is gericht tegen mr. T en dat aan mr. J geen klachtrecht toekomt, nu hij daarbij geen belanghebbende is.

5.2    De raad overweegt dat klaagster partij was in de procedure ingesteld door de maatschap K&H. De gewraakte e-mail was gericht aan mr. W, een van de maten van klaagster. De klacht die mr. K in het bericht stelde te overwegen was gericht tegen mr. T. De klacht is ingediend door mr. J die als advocaat werkzaam is voor klaagster. Ter zitting is van de zijde van klaagster mr. Van W verschenen, eveneens werkzaam voor klaagster.

5.3    Gelet op een en ander zal de raad ervan uitgaan dat de klacht is ingediend namens klaagster. Nu deze maatschap betrokken is bij de gewraakte gedraging is de klacht ontvankelijk.

5.4    Uitgangspunt bij de klacht tegen mr. K is dat hem als advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.

5.5    Met de koppeling tussen het indienen van een tuchtklacht tegen mr. T en het kwijtschelden van de proceskosten door klaagster hebben verweerders echter de grens van hetgeen tuchtrechtelijk geoorloofd is overschreden en hebben zij zich niet gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De omstandigheid dat zij hun excuses hebben gemaakt voor hun gedraging maakt dit niet anders, omdat dit pas is gebeurd nadat tegen hen een tuchtklacht was ingediend. De klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerders hebben een verbinding gemaakt tussen het afzien van aanspraak van klaagster op proceskosten en een tuchtklacht tegen mr. T. Hiermee hebben zij de grens van hetgeen tuchtrechtelijk geoorloofd is overschreden. Hun excuses zijn gemaakt na het indienen van een tuchtklacht en doen niet af aan de laakbaarheid van de gedraging. De raad acht de maatregel van waarschuwing aan mr. K en aan mr. B passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moeten verweerders het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast grond om verweerders, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3    De raad ziet eveneens grond om verweerders, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 750,- voor mr. K en EUR 750,- voor mr. B. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan mr. K de maatregel van waarschuwing op;

-    legt aan mr. B de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt mr. K tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

-    veroordeelt mr. B tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerders tot betaling van de reiskosten van EUR 50,- aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

-    veroordeelt mr. K tot betaling van de proceskosten van EUR 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn zoals in 7.3 bepaald;

-    veroordeelt mr. B tot betaling van de proceskosten van EUR 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn zoals in 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 april 2018 verzonden.