Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:372

Zaaknummer

7131

Inhoudsindicatie

Klager stelde verweerster aansprakelijk. Verweerster erkent aansprakelijkheid niet en dat is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 1 december 2014

in de zaak 7131

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 8 april 2014, onder nummer 13-319A, aan partijen toegezonden op 8 april 2014, waarbij van een klacht van klager tegen verweerster klachtonderdeel a gegrond is verklaard en klachtonderdeel b ongegrond en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2014:89.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 25 april 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2014, waar verweerster is  verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

b)    zij zich ten onrechte niet schadeplichtig acht en ook niet serieus omgaat met de aansprakelijkstelling door klager.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Voor de feiten verwijst het hof naar de beslissing van de raad nu beide partijen deze ook in hoger beroep tot uitgangspunt nemen.

4.3    Kern daarvan is dat verweerster na de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep dit met klager heeft besproken en eerst twee maanden later haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft ingeschakeld. Klager is wel over de voortgang van de behandeling en de negatieve beoordeling van de verzekeraar geïnformeerd maar heeft moeten rappelleren.   Verweerster heeft  geweigerd haar aansprakelijkheid te erkennen en een vergoeding aan te bieden.

5    BEOORDELING

5.1    Met de raad is het hof van oordeel dat het bij de beoordeling van dit klachtonderdeel er om gaat of   verweerster, na de ontdekking dat niet tijdig cassatiemiddelen  waren ingediend, die zorgvuldigheid heeft betracht die van haar onder deze omstandigheden mocht worden verwacht.

5.2    Klager verwijt verweerster in zijn appelschrift gebrek aan voortvarendheid en haar weigering om (zelf) een schadevergoeding aan te bieden. Hij baseert daar zijn stelling op dat verweerster niet serieus met de klacht zou zijn omgegaan.

5.3    De feitelijke gang van zaken in de periode na de ontdekking van het verzuim biedt onvoldoende aanknopingspunten om daar een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op te baseren. De zomer (vakantie) periode en de tijd die de verzekeraar gebruikt heeft om tot een oordeel te komen zijn op de voortgang van invloed geweest. Voorts is niet gesteld en ook niet  gebleken dat klager enig nadeel van het tijdsverloop heeft gehad.

5.4    Het enkele feit dat verweerster er voor gekozen heeft om, na de afwijzing van de claim door haar verzekeraar, niet zelf een schadevergoeding aan te bieden, acht het hof in deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De vraag of de claim gegrond is staat niet ter beoordeling van de tuchtrechter, maar zal –indien daartoe geroepen- beoordeeld moeten worden door de civiele rechter.

5.5    Het hof komt derhalve niet tot een andere beslissing dan de raad en zal deze dan ook bekrachtigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 april 2014, onder nummer 13-319A.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.R.J. de Groot, S.A. Boele en H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2014.