Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-06-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:124

Zaaknummer

170030

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft in 1994 executoriaal beslag gelegd op een aandeel in onroerend goed in Nederland. Bij verkoop van delen van deze goederen is verweerder akkoord gegaan met royement van het beslag onder de voorwaarde dat het aandeel in de verkoopopbrengst voor de betaling van de schuld wordt aangewend. klagers stellen dat verweerder niet (meer) krachtens een rechtsgeldige titel het beslag handhaaft. Het is niet de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over dit geschil. Klacht ongegrond. Bekrachtiging.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 26 juni 2017

in de zaak 170030

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

klager

hierna tezamen: klagers

   

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 16 januari 2017, gewezen onder nummer 16-480, aan partijen toegezonden op 17 januari 2017, waarbij van de klacht van klagers tegen verweerder klachtonderdelen a en b ongegrond zijn verklaard en klagers niet-ontvankelijk zijn verklaard in klachtonderdeel c.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:4.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 10 februari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klagers van 10 april 2017;

-    de brief van verweerder van 23 mei 2017;

-    de brief van verweerder van 9 juni 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 mei 2017, waar klagers en verweerder zijn  verschenen. Klagers  hebben  gepleit aan de hand van een pleitnota met bijlagen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om na de behandeling ter zitting op de inhoud van de bijlagen te reageren. Hij heeft deze gelegenheid gebruikt middels zijn brief van 9 juni 2017.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ondanks diverse verzoeken geen rekening en verantwoording af te leggen aan klagers over de door hem namens M geïncasseerde en nog te incasseren bedragen bij de erven X;

b)    vanaf 1 januari 2002, dan wel in elk geval vanaf begin 2014 toen hij daarop is gewezen door (de advocaat van) klagers, ondanks het faillissement van [M] en ondanks de verjaring van de vordering van M op de erven X, nog zonder opdracht bedragen te blijven incasseren;

c)    met die - ten onrechte - geïncasseerde bedragen bij de erven X zijn eigen advocaatkosten  te verrekenen, waardoor hij zichzelf bevoordeelt, wat ten koste gaat van klagers en wat tevens in strijd is met de regelgeving.

4    FEITEN

4.1    De feiten zoals de raad deze tot uitgangspunt heeft genomen worden in appel niet bestreden. Deze laten zich als volgt samenvatten.

4.2    Verweerder heeft namens een gevolmachtigd vertegenwoordiger van een Braziliaans bedrijf in 1994 executoriaal beslag gelegd op een  aandeel in   onroerende goederen in Nederland,  op basis van een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Bij verkoop van delen van deze goederen is verweerder akkoord gegaan met royement van het beslag op het betreffende goed, onder de voorwaarde dat het aandeel in de verkoop opbrengst voor de betaling van de schuld wordt aangewend. Klagers stellen dat verweerder niet (meer) krachtens een rechtsgeldige titel het beslag handhaaft. Verweerder bestrijdt dit gemotiveerd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.

5.2    In appel hebben beide partijen stukken (deels in het Portugees) overgelegd die  naar hun mening steun bieden voor hun (aan elkaar tegenstrijdige) standpunten. Klagers blijven van mening dat er geen geldige titel voor tenuitvoerlegging is omdat de oorspronkelijke opdrachtgeefster niet meer bestaat en de cessie niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Verweerder bestrijdt dit gemotiveerd.

5.3    Naar het oordeel van het hof is het niet de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over dit geschil. De tuchtrechter beoordeelt immers niet of een tot aansprakelijkheid leidende beroepsfout (het onbevoegd executeren van een rechterlijke uitspraak) is gemaakt  maar of in dat verband een tuchtrechtelijk verwijt aan de advocaat kan worden gemaakt. Daarvan is in dit geval geen sprake.

5.4    Het hof deelt dan ook het oordeel van de raad en bekrachtigt de uitspraak van de raad.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 januari 2017 onder nummer 16-480.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. J.S.W. Holtrop, M.L.J.C. van Emden-Geenen, R.H. Broekhuijsen en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.

                              

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 26 juni 2017.