Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:240

Zaaknummer

170152

Inhoudsindicatie

Kennelijk beroept klager zich op stuiting van de verjaringstermijn, dan wel verschoonbare termijnoverschrijding. Artikel 46g behelst een vervaltermijn. Zoal de vervaltermijn van artikel 46g Advocatenwet onder bijzondere omstandigheden verschoonbaar zou kunnen worden overschreden, dan nog kan hier de opgegeven reden – het voeren van procedures – daartoe niet dienen. Het voeren van die procedures verhinderde immers niet het indienen van een klacht bij deken.

Inhoudsindicatie

Volgt bekrachtiging van de beslissing van de raad.

Uitspraak

Beslissing                           

van 24 november 2017

in de zaak 170152

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 22 mei 2017, gewezen onder nummer 16-1025 aan partijen toegezonden op 22 mei 2017, waarbij klager, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, in klachtonderdelen a) tot en met c) niet-ontvankelijk is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:124. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 mei 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager aan het hof, ter griffie ontvangen op 14 juni 2017;

-    de brief van de gemachtigde van verweerder aan het hof, ter griffie ontvangen op 6 september 2017;

-    de brief van klager aan het hof, ter griffie ontvangen op 18 september 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 29 september 2017, waar klager, vergezeld van de heer M, en verweerder, vergezeld van mevrouw mr. T, zijn verschenen. Mr. T heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in nauwe samenwerking met mr. V de betrokken rechters in dwaling te hebben gebracht door feiten te verzwijgen dan wel te vervalsen, met het doel om de belangen van de wederpartij van klager te beschermen;

b)    zich in de aansprakelijkheidsprocedure tegen mr. V schuldig te hebben gemaakt aan smaad en laster, omdat verweerder tijdens de eerste zitting bij het gerechtshof op 27 november 2013 in strijd met de waarheid heeft beweerd dat klager de rechter in Roermond zou hebben bedreigd;

c)  in de aansprakelijkheidsprocedure die klager tegen mr. V heeft aangespannen als diens raadsman op te treden, waaruit de nauwe samenwerkingsrelatie tussen beide advocaten blijkt.

4    FEITEN

Voor de feiten verwijst het hof naar rechtsoverweging 2 van de beslissing van de raad.

5    BEOORDELING

5.1    In deze zaak heeft de raad klager in de klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Daarbij heeft de raad – in hoger beroep onbetwist – vastgesteld dat:

klachtonderdeel a betrekking heeft op de periode vanaf 2004 tot en met de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 maart 2006;

klachtonderdeel b betrekking heeft op uitlatingen tijdens de comparitie van partijen die op 6 juni 2012 plaatsvond;

ten aanzien van klachtonderdeel c klager op de hoogte was vanaf 6 april 2011, althans 6 juni 2012;

en dat klager zich eerst bij brief van 21 maart 2016 met een klacht tegen verweerder tot de deken heeft gewend, derhalve na verloop van meer dan drie jaren na het bekend worden van de feiten die aanleiding gaven tot de klacht.

5.2    De ontvankelijkheid

5.2.1    Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens verweerder aangevoerd dat het hoger beroep reeds niet-ontvankelijk is omdat bij de raad op grond van artikel 46h Advocatenwet verzet had moeten worden ingesteld, nu, zoals artikel 56 Advocatenwet voorschrijft, de klacht niet geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard en evenmin sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 48 lid 1. Klager heeft derhalve het verkeerde rechtsmiddel ingesteld.

5.2.2    Dit verweer berust op een verkeerde lezing van artikel 46h in verbinding met artikel 46g lid 1 Advocatenwet. Het daar bedoelde verzet kan worden ingesteld tegen een beslissing van de voorzitter van de raad. Er is geen voorzittersbeslissing gegeven.

5.2.3    Naar vaste jurisprudentie van dit hof dient onder een ongegrond verklaarde klacht als bedoeld in artikel 56 lid 1 onder a Advocatenwet mede worden begrepen die gevallen waarin in het dictum de klager in zijn klacht niet-ontvankelijk is verklaard. Zie Advocatentuchtrecht, mr. S. Boekman en prof. mr. F.A.W. Bannier, 2012, p. 21.

5.2.4    Het hoger beroep is mitsdien ontvankelijk.

5.3    Artikel 46g Advocatenwet

5.3.1    In het beroepschrift voert klager aan: ‘Gelet op de langdurige en vele juridische procedures, welke ik sinds 2003 doorlopen heb, zonder onderbreking, is het m.i. niet juist om te beweren, dat hier sprake is van verjaring.’ Kennelijk beroept klager zich op stuiting van de verjaringstermijn, dan wel verschoonbare termijnoverschrijding.

5.3.2    Het hof stelt voorop dat juridisch verschil wordt gemaakt tussen een verjaring(stermijn) en een verval(termijn). Artikel 46g behelst een vervaltermijn. In de Parl. Gesch. Wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, 34 047, stuknummer 6 van 1 juni 2015, staat:

“Zoals ook in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is aangegeven wordt thans gestreefd naar een volledige gelijkschakeling van het procesrecht op dit punt voor de juridische beroepen en wordt verder aangesloten bij de formulering zoals die thans – sinds 1 januari 2015 – in de Advocatenwet is opgenomen. Dat betekent dat de termijn van drie jaar voor het indienen van een klacht ook in de Gerechtsdeurwaarderswet wordt opgenomen. In de considerans bij het wetsvoorstel is deze termijn per abuis aangeduid als verjaringstermijn. Dat is het niet. Het recht om een klacht in te dienen vervalt na verloop van de in de wet genoemde termijn en deze termijn kan niet worden gestuit. Er is zodoende sprake van een vervaltermijn. Indien een klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de tuchtrechter niet-ontvankelijk verklaard.”

5.3.4    Zoal de vervaltermijn van artikel 46g Advocaat onder bijzondere omstandigheden verschoonbaar zou kunnen worden overschreden, dan nog kan hier de opgegeven reden – het voeren van procedures – daartoe niet dienen. Het voeren van die procedures verhinderde immers niet het indienen van een klacht bij deken.

5.3.5    De grief faalt zodat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing waarvan beroep.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, en N.H. van Everdingen, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.

                   

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 24 november 2017.