Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-08-2016

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2016:164

Zaaknummer

150158

Inhoudsindicatie

Verzoek van klager om zijn klacht voor te leggen aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens om te beoordelen of de Raad van Discipline een onafhankelijk en onpartijdig orgaan is, is afgewezen op basis van vaste jurisprudentie van het hof. Ongegronde klacht dat verweerster de gemachtigde van klager buiten spel heeft gezet, hoewel hij de partner van klager is. Vrijheid van handelen. Geen verwijt dat verweerster het eerste gesprek zonder de partner van klager heeft gevoerd. Bekrachtiging.

Uitspraak

Beslissing

van 26 augustus 2016   

in de zaak 150158

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 1 december 2015, onder nummer 15-138A, aan partijen toegezonden op 1 december 2015, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2015:299.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 december 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerster.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 juni 2016, waar klager vergezeld van zijn gemachtigde mr. W, bijgestaan door mr. S, zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep aan de orde, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

b)    de gemachtigde van klager buiten spel heeft gezet, hoewel hij de partner van klager is.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Op 5 augustus 2014 heeft klager zich via de website van verweerster tot verweerster gewend. Daarna heeft een telefoongesprek tussen de gemachtigde van klager en verweerster plaatsgevonden, waarin verweerster heeft aangegeven een gesprek met alleen klager te willen voeren. Dat gesprek heeft op 6 augustus 2014 (tussen alleen klager en verweerster) plaatsgevonden. Klager verzocht verweerster advies over de kans van slagen van zijn asielaanvraag.

4.2    Na het gesprek heeft verweerster onderzoek gedaan naar de kans van slagen van een asielaanvraag. In een telefoongesprek op 28 augustus 2014 tussen verweerster en klager heeft verweerster haar bevindingen aan klager verteld. Daags nadien verschenen klager en zijn gemachtigde zonder afspraak op het kantoor van verweerster. In dat gesprek heeft verweerster haar bevindingen nogmaals toegelicht.

4.3    Nadien heeft verweerster geen rechtsbijstand verleend aan klager. Klager heeft zelf asiel aangevraagd in het aanmeldcentrum in Ter Apel.

4.4    Bij brief van 3 december 2014 heeft de gemachtigde van klager zich, namens klager, bij de deken beklaagd over verweerster.

5    BEOORDELING 

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    Klager heeft geen grieven gericht tegen de beslissing met betrekking tot de klachtonderdelen a, c en d. Het geschil in hoger beroep is daarmee beperkt tot het verwijt dat verweerster de gemachtigde van klager buiten spel heeft gezet (klachtonderdeel b).

5.3    De raad heeft geoordeeld dat het aan verweerster is om te bepalen met wie zij een bespreking voert, dat verweerster haar wens om het eerste gesprek alleen met klager te voeren voorafgaand aan het gesprek kenbaar heeft gemaakt en dat klager met deze wens akkoord is gegaan door vervolgens alleen te verschijnen op de eerste afspraak, zodat klager zich niet alsnog kan beklagen over de wijze waarop verweerster dit gesprek heeft gevoerd. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard.

5.4    Klager heeft in zijn beroepschrift allereerst aangevoerd dat hij de uitspraak van de raad niet erkent en respecteert omdat de raad merendeels bestaat uit advocaten die niet onafhankelijk en onpartijdig zijn. Klager meent daarom dat zijn zaak moet worden gelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om een uitspraak te doen of de Raad van Discipline een onafhankelijk en onpartijdig orgaan is.

Het hof wijst dit verzoek af, omdat het hof in vaste jurisprudentie  (HvD 15 juni 1992, nr. 1624, HvD 11 april 2003, nr. 3712 en HvD 14 mei 2012, 6296) op grond van een aantal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken Engel (8 juni 1976), Le Compte e.a. (23 juni 1981 en 10 februari 1983), De Cubber (26 oktober 1984) en Weber (22 mei 1990) heeft overwogen en beslist

-    dat op de tuchtrechtspraak voor advocaten artikel 6 EVRM van toepassing is omdat de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen in het geding kan zijn,

-    dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling rechtvaardigt dat de colleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de colleges,

-    dat de wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn, voor de leden-advocaten voor ten hoogste vier jaar) en de regeling van incompatibiliteiten voldoende waarborgen biedt voor onafhankelijkheid van de leden,

-    dat daarnaast de samenstelling van het hof, dat in meerderheid bestaat uit met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht, nog een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling in hoger beroep.

5.5    Het hof oordeelt met betrekking tot klachtonderdeel b als volgt. Voorop wordt gesteld dat de raad op juiste gronden heeft overwogen dat het handelen van verweerster kan worden getoetst aan artikel 46 Advocatenwet, ook indien – zoals verweerster aanvoert – met klager nog geen overeenkomst van opdracht was gesloten. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daar over wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waar op hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.6    Evenals de raad komt het hof in de onderhavige zaak tot de conclusie dat verweerster geen verwijt kan worden gemaakt dat zij het eerste gesprek alleen met klager heeft gevoerd. Verweerster heeft tegenover klager en zijn gemachtigde, tevens vertrouwenspersoon, geen onduidelijkheid laten bestaan over haar aanpak en over datgene waartoe zij (niet) bereid was. Indien klager het daarmee niet eens was, had hij ervoor kunnen kiezen om op zoek te gaan naar een andere advocaat. Dat heeft hij niet gedaan. Daarnaast waren er nog andere mogelijkheden voor klager om zich te laten ondersteunen bij het eerste gesprek. Zo had de gemachtigde van klager aan klager ten behoeve van het eerste gesprek een brief kunnen meegeven waarin de gemachtigde de positie van klager nader had toegelicht. Ook had klager aan verweerster kunnen voorstellen dat hij een andere vertrouwenspersoon zou meenemen naar het eerste gesprek. Tijdens de behandeling in hoger beroep is gebleken dat mr. S van meet af aan bij de kwestie betrokken was. Onder die omstandigheden weegt het belang van verweerster om zelf te bepalen met wie zij het eerste gesprek zou voeren zwaarder dan het belang van klager om zijn vertrouwenspersoon mee te nemen naar het eerste gesprek. De klacht van klager is derhalve ongegrond.

5.7    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 december 2015, onder nummer 15-138A.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A. Louter, E.M. Soerjatin en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.

   

griffier    voorzitter                          

       

De beslissing is verzonden op 26 augustus 2016.