Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-03-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:79
Zaaknummer
18-058/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Uit het dossier blijkt dat verschillende contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Er heeft een intakegesprek plaatsgevonden en klager en verweerder hebben bovendien op diverse momenten telefonisch en per e-mail contact gehad. Verweerder heeft ook vragen van klager beantwoord en hem geadviseerd. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat er wel degelijk een opdracht tot stand is gekomen, zodat het verweerder was toegestaan om klager een declaratie te zenden. Van een advocaat kan niet worden verlangd dat hij voor een cliënt werkzaamheden verricht zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover staat. Klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Den Haag
van 29 maart 2018
in de zaak 18-058/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 25 januari 2018 met kenmerk R 2018/03 cij/mb, door de raad ontvangen op 26 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft zich in januari 2015 tot het kantoor van verweerder gewend met vragen over een alimentatiegeschil met de ex-partner van klager. Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor.
1.2 Op 21 januari 2015 om 16.20 uur heeft een kantoorgenoot van verweerder klager onder meer bericht dat het kantoor bereid was om klagers belangen te behartigen en dat verweerder de behandelend advocaat zou zijn.
1.3 Klager heeft bij e-mail van 21 januari 2015 om 17.05 uur aan de kantoorgenoot van verweerder gevraagd om een overzicht van de eventueel te maken kosten. Klager vroeg zich af of er zou kunnen worden gewerkt met een projectprijs.
1.4 Bij e-mail van 9 februari 2015 om 10.30 heeft de kantoorgenoot van verweerder klager onder meer als volgt bericht:
“(…) Volgens mij hoeft het geen betoog dat email en telefooncontacten in rekening worden gebracht.
De ervaring heeft ons geleerd dat het geven van projectprijzen maar ook schattingen over te verwachten kosten verwarring/verwachting wekt zodat we dat niet meer doen. (…)
Voor nu ga ik ervan uit dat ik enkel de berekening zal maken voor € 250,= excl BTW (€ 302,50). (…)”
1.5 Bij e-mail van 9 februari 2015 om 10.40 uur heeft klager verweerder (via diens kantoorgenoot) als volgt bericht:
“(…) Zoals ik reeds in mijn vorige mail heb aangegeven wens ik ook nog te wachten met de herberekening van de alimentatie. Ik ben mij momenteel aan het beraden hoe ik deze zaak verder moet en wil oppakken. Tot die tijd wens ik geen enkele kosten te maken met betrekking tot deze zaak. (…)”
1.6 Op 9 juli 2015 heeft het kantoor van verweerder klager een factuur gezonden.
1.7 Bij e-mail van 9 juli 2015 om 11.54 uur heeft klager verweerder onder meer gewezen op klagers e-mail van 9 februari 2015 en aangegeven dat – gelet op de inhoud van die e-mail – klager de factuur als niet verzonden beschouwde.
1.8 Verweerder heeft klager bij e-mail van 9 juli 2015 om 12.37 uur onder meer als volgt bericht:
“(…) Volgens mij hebben wij een intake gehad en hebben wij relevante stukken gekopieerd. Ook zijn er mailwisselingen geweest met daarbij uitgebreide financiële bijlagen op basis waarvan jij voorlopig advies ontving. Ook heb ik je geadviseerd over executieperikelen en de manier waarop jij kon omgaan met een beslag. Ook stelde je nog een vraag over onroerend goed. (…)
Nadat ik de opdracht bevestigde, wilde jij een fixed-fee en heb ik het voorstel gedaan van E250,- voor de berekening. Daarna werd het stil. (…)
Ik zie nu dat de gesprekken die wij voerden niet zijn opgenomen in de urenstaat. Ik herinner mij het gesprek op kantoor van 36 minuten, waarbij de kopieën zijn gemaakt en een tweetal telefoongesprekken van totaal 40 minuten. (…)”
1.9 Klager heeft verweerder bij e-mail van 9 juli 2015 om 12.56 uur bericht dat – zijns inziens – de gesprekken in het beginstadium vrijblijvend en adviserend van aard waren en dat klager duidelijk heeft aangegeven dat hij eerst wilde weten wat de kosten zouden zijn alvorens hij een samenwerking met verweerder zou aangaan.
1.10 Op 5 januari 2017 heeft het kantoor van verweerder klager een betalingsherinnering gestuurd.
1.11 Bij e-mail van 27 januari 2017 heeft klager de deken verzocht om bemiddeling.
1.12 Bij e-mail van 9 februari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager op 9 juli 2015 een factuur heeft gezonden, terwijl klager nooit een opdrachtbevestiging heeft ondertekend en nooit stukken van verweerder of diens kantoor heeft ontvangen.
2.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Begin januari 2015 heeft klager contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Verweerder heeft klager gevraagd hem stukken toe te zenden zodat hij zich een beter beeld kon vormen van de gehele situatie en een kosteninschatting kon maken. Vanaf het begin was verweerder hierin erg vaag en klager heeft, ondanks vele vragen via e-mail, lang moeten wachten voordat verweerder over de brug kwam met een kostenplaatje. Klager had hierdoor weinig vertrouwen in verweerder en heeft besloten om hem de zaak niet te laten voortzetten. Hierover was klager in zijn e-mails heel duidelijk. Desalniettemin stuurde verweerder in juli 2015 een factuur voor zogezegde werkzaamheden. In januari 2017 kreeg klager plots een aanmaning over deze factuur.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft – kort gezegd – aangevoerd dat hij wel degelijk werkzaamheden voor klager heeft verricht, maar dat klager desondanks weigert de (bescheiden) factuur te voldoen.
4 BEOORDELING
4.1 Uit het dossier blijkt dat verschillende contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Er heeft een intakegesprek plaatsgevonden en klager en verweerder hebben bovendien op diverse momenten telefonisch en per e-mail contact gehad. Verweerder heeft ook vragen van klager beantwoord en hem geadviseerd.
4.2 Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de voorzitter van oordeel dat er wel degelijk een opdracht tot stand is gekomen, zodat het verweerder was toegestaan om klager een declaratie te zenden. Het enkele feit dat klager op 9 februari 2015 heeft aangegeven dat hij nog over de zaak wilde nadenken en dat hij wilde wachten met de herberekening van de alimentatie, neemt niet weg dat verweerder in de periode daarvóór werkzaamheden voor klager heeft verricht. Van een advocaat kan niet worden verlangd dat hij voor een cliënt werkzaamheden verricht zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover staat.
4.3 Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder is niet gebleken. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 29 maart 2018.
Deze beslissing is in afschrift op 29 maart 2018 verzonden.