Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2013:326
Zaaknummer
6685
Inhoudsindicatie
Mededelingen aan journalist waren voor klager diffamerend, niet slechts zakelijk en deels onjuist. Schending beroepsgeheim tijdens kort geding. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 18 november 2013
in de zaak 6685
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Gravenhage (verder: de raad) van 21 januari 2013, onder nummer R.4035/12.169, aan partijen toegezonden op 22 januari 2013, waarbij een klacht van klager tegen verweerder voor wat betreft de klachtonderdelen b en c gegrond is verklaard en voor wat betreft de klachtonderdelen a en d ongegrond. Aan verweerder is de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als YA4086.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 23 januari 2013 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klager;
- de brief van klager d.d. 22 februari 2013;
- de antwoordmemorie van klager d.d. 26 februari 2013.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 september 2013, waar klager, vergezeld door zijn gemachtigde, en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang voor het hoger beroep, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:
a. (….)
b. Hij en zijn kantoorgenoot mr. van V. voorafgaand aan het kort geding het Algemeen Dagblad benaderd hebben en hun ongenoegen kenbaar hebben gemaakt over klager, waardoor klager persoonlijk, maar ook zijn bedrijf schade hebben geleden. Dat klager overspannen was, was een vertrouwelijke mededeling van klager aan verweerder en had niet geventileerd mogen worden. De opmerkingen over de financiële problemen van klager waren bovendien onjuist;
c. Verweerder tijdens de zitting van het kort geding ten onrechte vermeld heeft dat klager de racewagen zou hebben ontvreemd, terwijl het rijbewijs van klager ingevorderd was wegens rijden onder invloed. Verweerder was ervan op de hoogte dat klager alweer in het bezit was van zijn rijbewijs. Over informatie over dronken rijden kon verweerder alleen beschikken in verband met de bijstand die hij klager verleend heeft in diens strafzaak. Verweerder heeft door hierover een mededeling te doen zijn geheimhoudingsverplichting en de vertrouwelijkheid van het dossier van klager geschonden.
d. (….)
4 FEITEN
4.1 Tegen de feiten, zoals door de raad samengevat zijn geen grieven gericht en mitsdien is het volgende komen vast te staan:
4.2 Verweerder en zijn kantoorgenoot mr. van V. hebben klager op 6 maart 2011 opdracht gegeven om een raceauto om te bouwen.
4.3 Op 6 november 2011 is het rijbewijs van klager ingevorderd in verband met rijden onder invloed. Klager heeft verweerder verzocht om zijn belangen te behartigen en een klaagschrift in te dienen tot teruggave van het rijbewijs. Verweerder heeft dit klaagschrift, gedateerd 22 november 2011, ingediend en de mondelinge behandeling daarvan vond plaats op 7 december 2011. Klager heeft zijn rijbewijs niet teruggekregen. Op 3 januari 2012 heeft een kantoorgenoot van verweerder (niet mr. van V.) klager bij de behandeling van zijn strafzaak bijgestaan.
4.4 Tussen klager enerzijds en verweerder en zijn kantoorgenoot mr. van V. anderzijds is een geschil ontstaan over de kosten verband houdende met de aan klager verstrekte opdracht om de raceauto om te bouwen. In dit geschil heeft klager zich beroepen op zijn retentierecht.
4.5 In opdracht van verweerder en mr. van V. heeft een kantoorgenoot van hen op 17 april 2012 door een deurwaarder conservatoir beslag doen leggen op de raceauto onder afgifte daarvan.
4.6 Op 24 april 2012 is een artikel verschenen in het A onder de kop “Racende advocaten willen hun bolide terug”. In dit artikel is verweerder onder meer als volgt geciteerd:
“(Klager –hof-) heeft onze auto in onderhoud, maar in september vorig jaar raakte hij overspannen en sindsdien hebben wij geen contact meer met hem”.
Klager en zijn bedrijf worden in het artikel met naam en toenaam genoemd.
4.7 Op 26 april 2012 vond een kort geding plaats tussen verweerder en zijn kantoorgenoot mr. van V. als eisers en klager als gedaagde bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.
4.8 Een dag later verscheen opnieuw een artikel in het A onder de kop “Uit de bocht om raceauto” waarin opnieuw verweerder wordt aangehaald en onder meer als volgt geciteerd:
“We kregen signalen dat hij financiële problemen heeft. Als je zo’n racewagen ontdoet van zijn kenmerken, kun je hem zo verkopen. We hebben dan liever dat de auto op een plek staat waar hij veilig is”.
4.9 Bij brief van 27 april 2012 heeft mr. V. namens klager, naar aanleiding van het kort geding, onder meer het volgende aan verweerder geschreven:
“Voorts begrijp ik ook niet goed waarom u het nodig hebt gevonden om tijdens de behandeling van het kort geding te refereren aan de door u voor cliënt behandelde strafzaak en daarbij in het bijzonder te melden dat cliënt onder invloed van alcohol had gereden en dat daarbij zijn rijbewijs was ingevorderd. Het wil mij voorkomen dat dit feiten zijn die vallen onder uw beroepsgeheim en overigens ook niets van doen hebben met hetgeen in het kader van het kort geding van belang was, zodat u over deze feiten bij de behandeling van het kort geding ten overstaan van de voorzieningenrechter had dienen te zwijgen”
4.10 In reactie op deze brief schreef de kantoorgenoot van verweerder (mr. Van V) aan mr. V. op 1 mei 2012 namens verweerder:
“Voorts geeft u aan dat mijn kantoorgenoot zijn beroepsgeheim zou hebben geschonden door ter zitting mede te delen dat uw cliënt onder invloed heeft gereden en dat daarbij zijn rijbewijs was ingevorderd. Ik hoef u er als advocaat toch niet op te wijzen dat het om een openbare zitting ging en dat deze feiten niets te maken hebben met het beroepsgeheim van mijn kantoorgenoot.”
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft klachtonderdeel b gegrond verklaard omdat – kort gezegd – verweerder zich had moeten beperken tot het doen van zakelijke mededelingen over het conflict aan een journalist. Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft de raad overwogen dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens klager heeft geschonden.
5.2 Als eerste grief voert verweerder aan dat hij slechts zakelijke mededelingen over de zaak aan de journalist heeft gedaan en dat hij de woorden die hem in de mond zijn gelegd in het gewraakte artikel niet heeft gebruikt. Verweerder acht zich niet verantwoordelijk voor de woordkeus van de journalist. Daarnaast stelt verweerder dat klager in zijn klachtbrief aan de deken slechts heeft geklaagd over het enkele contact van verweerder met de journalist, maar niet over het klachtwaardige van eventuele mededelingen.
5.3 Het hof volgt verweerder niet in zijn betoog dat klager niet heeft geklaagd over de door verweerder bestreden inhoud van het gesprek met de journalist. De raad heeft het klachtonderdeel sub b in zijn beslissing samengevat zoals hiervoor aangegeven en die samenvatting bij de zitting van de raad aan partijen voorgehouden. Niet blijkt dat tegen deze samenvatting door verweerder bezwaar is gemaakt. Daarnaast heeft klager In zijn brief aan de deken van 28 mei 2012 dit klachtonderdeel nader feitelijk onderbouwd en toegelicht. Dit onderdeel van de grief faalt.
5.4 Dat verweerder de mededelingen aan de journalist van het A niet zou hebben gedaan als in het artikel geciteerd, acht het hof onaannemelijk. Uit het gepubliceerde artikel blijkt dat daarin letterlijke, tussen aanhalingstekens geplaatste, citaten van verweerder voorkomen, hetgeen erop wijst dat verweerder inderdaad de uitlatingen aan de journalist heeft gedaan zoals opgenomen. Niet blijkt dat verweerder na kennis genomen te hebben van die citaten aan de journalist of aan klager kenbaar heeft gemaakt dat hij deze mededelingen niet heeft gedaan of dat hij onjuist is geciteerd.
5.5 Het kantoor van verweerder verrichtte advocatuurlijke werkzaamheden voor klager met betrekking tot de tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak en het terugkrijgen van zijn rijbewijs. In die context waren de persoonlijke omstandigheden van klager aan verweerder bekend. De mededelingen van verweerder aan de journalist over zijn eigen cliënt waren voor klager diffamerend en niet slechts zakelijk van inhoud. Niet is gebleken dat de overspannenheid van klager een feit was dat verweerder uit enige publieke bron kon hebben vernomen. Bovendien was de opmerking dat verweerder sedert september 2011 geen contact meer had met klager onjuist, omdat hij in november 2011 het klaagschrift bij de rechtbank indiende en nog werkzaamheden in rekening bracht over november en december 2011. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verweerder met zijn in klachtonderdeel b aan de orde gestelde handelwijze niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en dat de raad dit onderdeel terecht gegrond heeft geacht. De eerste grief faalt dan ook.
5.6 Met zijn tweede grief richt verweerder zich tegen de gegrondverklaring van het klachtonderdeel c. Hij stelt dat hij zich tijdens de zitting van de kort gedingrechter niet heeft uitgelaten over het invorderen van het rijbewijs van klager en diens rijden onder invloed. Het hof acht de blote ontkenning van verweerder, dat hij dat niet heeft gezegd, maar dat de moeder van klager daarover ter zitting begon, onaannemelijk. Weliswaar zegt de kantoorgenoot mr. van V. van verweerder (die bij het kort geding aanwezig was) dat de gang van zaken bij het kort geding is geweest zoals verweerder stelt, maar het hof passeert deze verklaring gezien het navolgende.
Onmiddellijk na het kort geding, op 27 april 2012, heeft de raadsman van klager mr. V. een brief aan verweerder gezonden, zoals hiervoor onder 4.9 gedeeltelijk geciteerd, waarin hij klaagt over de uitlatingen van verweerder ter gelegenheid van het kort geding. Mr. V. achtte deze mededelingen een schending van het beroepsgeheim van verweerder wiens kantoor de desbetreffende strafzaak had behandeld.
Enkele dagen later schreef mr. van V., de kantoorgenoot van verweerder, zoals hiervoor onder 4.10 geciteerd, dat de zitting openbaar was en dat de gememoreerde feiten niets hadden te maken met het beroepsgeheim van verweerder. Over het feit dat de moeder van klager deze uitlatingen zou hebben gedaan wordt door mr. van V. niets gesteld. Nu daarnaast zowel klager als zijn moeder de door verweerder geschetste gang van zaken ontkennen, acht het hof ook deze grief van verweerder ongegrond. Ook deze grief faalt.
5.7 Nu beide grieven van verweerder worden verworpen, zal het hof de uitspraak van de raad bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 21 januari 2013 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage onder nummer R. 4035/12.169.
Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, P.T. Gründemann, A.J.M.E. Arpeau, en G.J. Niezink, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2013.