Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:78

Zaaknummer

18-044/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 maart 2018

in de zaak 18-044/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 23 januari 2018 met kenmerk K191 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 23 januari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is in 2015 een bedrijf gestart (hierna: B.V. X) met als doel het opleiden van ‘event managers’, ofwel organisatoren van publieke gebeurtenissen, seminars en evenementen. Klager is/was enig bestuurder en 100% aandeelhouder van B.V. X.

1.2 Klager heeft op enig moment het plan opgevat om een internationale beurs voor ‘event managers’ te organiseren. Voor de financiering van de beurs heeft B.V. X een overeenkomst gesloten met bedrijf Y. Klager heeft in het kader van de financiering een borgstelling van EUR 200.000,- in privé ondertekend.

1.3 Op enig moment is er een conflict ontstaan tussen bedrijf Y en klager, hoofdzakelijk vanwege de dekking die de verzekeraar van de beurs, Nationale Nederlanden, al dan niet zou (moeten) verstrekken. Klager heeft B.V. X (nog voordat het evenement plaatshad) het eigen faillissement doen aanvragen. Bedrijf Y leed hierdoor verlies en heeft daarop de borgstelling van jegens klager in privé ingeroepen. Toen deze niet werd voldaan, heeft bedrijf Y beslag laten leggen op de bankrekeningen en de woning van klager.

1.4 Op 22 februari 2017 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Bedrijf Y had op dat moment reeds beslag gelegd ten laste van klager en de hoofdzaak aanhangig gemaakt.

1.5 Na het eerste gesprek heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gezonden. De inhoud van deze opdrachtbevestiging d.d. 22 februari 2017 luidt onder meer als volgt:

“(…) In navolging van ons gesprek van deze ochtend hier op kantoor bevestig ik graag dat ik als advocaat voor je zal optreden in verband met de zaak tegen [bedrijf Y] (…).

(…)

Ik schat in dat het bestuderen van de stukken en het advies over de borg ongeveer acht uur in beslag zal nemen. Voor deze tijd tref je bijgaand een voorschotnota aan. Ik verzoek je vriendelijk deze zo spoedig mogelijk te voldoen. (…)

Jouw opdracht wordt aanvaard door [advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is]. (…) Het gehanteerde uurtarief voor het jaar 2017 bedraagt

€ 220,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met 21% btw. (…)

We spraken vanochtend kort over de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtshulp (een zogenoemde ‘toevoeging’). Je gaf aan dat je thans geheel geen inkomen hebt en wellicht daarop aanspraak zou willen maken. Ik heb aangegeven dat ik je in dat geval naar een ander kantoor zou moeten verwijzen, omdat ik je op basis van een toevoeging niet (op een economisch haalbare manier) kan helpen in deze omvangrijke procedure. Terwijl ik dit schrijf, bedenk ik me dat (…) de zaak waarschijnlijk wordt gekwalificeerd als een zakelijk geschil en als zodanig niet voor een toevoeging in aanmerking komt. Daarnaast is ook het inkomen van jouw vrouw en jullie gezamenlijk box3-vermogen relevant voor de inkomensdrempel. Zie dienaangaande s.v.p. hier en hier (alle drie de tabbladen). Ik stel voor dat we dit telefonisch nog doornemen. Als je absoluut éérst duidelijkheid wilt over de toevoeging voordat ik kosten maak, dan verzoek ik je mij daarvan direct op de hoogte te brengen. (…)

Graag vertrouw ik je met de weergegeven honorariumafspraken, de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en de toepasselijkheid van het Reglement Geschillencommissie Advocatuur akkoord. Zo niet, dan verzoek ik je mij dit zo spoedig mogelijk te laten weten, doch uiterlijk voor

1 maart a.s. (…)”

1.6 Bij zijn opdrachtbevestiging heeft verweerder een voorschotdeclaratie ter hoogte van EUR 2.129,60 gevoegd.

1.7 Op 23 februari 2017 heeft klager, middels een reply op de e-mail van verweerder van 22 februari 2017, aan verweerder bericht dat hij diens e-mail ‘zo zou lezen’ en verweerder verzocht om de dagvaarding per e-mail naar klager te sturen.

1.8 Op 24 februari 2017 heeft klager verweerder - als reply op de e-mail van verweerder van 22 februari 2017 - bericht dat hij de voorschotnota niet in één keer kon betalen en dat hij zijn familie om financiële hulp zou vragen. 

1.9 Verweerder heeft daar bij e-mail van 25 februari 2017 op gereageerd en onder meer aangegeven dat hij begrip had voor de moeilijke financiële situatie van klager, maar dat hij klager - gezien de korte tijd - verzocht om beslissingen te nemen om het voorschot zo snel als haalbaar te voldoen. Voorts heeft verweerder klager bericht dat - indien klager verlangde dat verweerder zich namens hem zou stellen in de procedure - de rechtbank het kantoor van verweerder direct het griffierecht ter hoogte van EUR 1.545,- in rekening zou brengen, welk bedrag door klager zou moeten worden betaald alvorens verweerder zich voor hem zou stellen.

1.10 Bij e-mail van 2 maart 2017 heeft verweerder klager inhoudelijk geadviseerd over de (on)houdbaarheid van de borgstellingsovereenkomst. In die e-mail is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Op geen van de eerder genoemde gronden lijkt het evident mogelijk om de borgstelling aan te tasten. Uiteraard is het altijd mogelijk om bepaalde argumenten aan de rechter voor te leggen, maar voor de bovengenoemde routes lijkt de kans op succes klein. (…)

Zoals telefonisch al besproken hebben we de koers iets aangepast en gisteren ‘verstek laten gaan’ op de eerst dienende dag van de procedure. Dit verstek kan in de komende twee weken ‘gezuiverd’ worden doordat ik mij alsnog als jouw advocaat bij de rechtbank stel. (…)”

1.11 Op 13 maart 2017 heeft een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden op het kantoor van verweerder.

1.12 Op 15 maart 2017 heeft verweerder klager een factuur ter hoogte van EUR 2.928,20 gezonden.

1.13 Bij e-mail van 28 maart 2017 heeft verweerder klager bericht dat hij de door verweerder toegezonden declaraties niet had voldaan en dat het er daarom sterk op leek dat verweerder zich niet namens klager zou stellen in de procedure.

1.14 Verweerder heeft klager bij e-mail van 29 maart 2017 als volgt bericht:

“(…) In de zaak tegen [bedrijf Y] moest ik deze ochtend constateren dat het griffierecht wél voldaan was, maar de declaratie van 15 maart jl. niét. Ik baal daarvan, omdat reeds op 15 maart jl. is gecommuniceerd dat betaling vóór de steldatum belangrijk was.

Slechts vanwege jouw grote financiële belangen bij deze procedure heb ik me deze ochtend desalniettemin alsnog met kunst- en vliegwerk in de procedure gesteld. (…)

Ik vertrouw er graag op dat je de betreffende declaratie alsnog op korte termijn voldoet. Je zult begrijpen dat ik n.a.v. de ontbrekende betaling (…) vooralsnog geen werkzaamheden zal verrichten. (…)”

1.15 De rolrechter heeft op 29 maart 2017 in de zuivering van het verstek bewilligd. Verweerder heeft klager daarvan op 30 maart 2017 op de hoogte gesteld.

1.16 Verweerder heeft klager op 14 april 2017 een e-mail gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

“(…) Uitgaande van het bovenstaande, lijkt het erop dat (…) er op 10 mei as. een schriftelijk verweer (de zogenoemde conclusie van antwoord) ingediend zal moeten worden. Ik moet op korte termijn voorbereidingen gaan treffen, vooral omdat de contouren van onze verdediging nog nauwelijks duidelijk zijn. Dit vergt veel voorbereidend onderzoekwerk en schrijfwerk; daarvoor heb ik ruime tijd nodig. Ik meld volledigheidshalve nogmaals dat ik nog geen kansrijk verweer in beeld heb.

Gezien de financiële gang van zaken zal ik pas aan de voorbereidende werkzaamheden kunnen beginnen na betaling van (de openstaande declaratie en) een voorschot dat deze werkzaamheden dekt. Ik hoop dat je begrip hebt voor dit standpunt. Volledigheidshalve geef ik je mee dat ik op 10 mei as. ook in een andere zaak een omvangrijk processtuk moet indienen. Er zal derhalve absoluut geen plaats zijn voor ‘last minute’- werk: we moeten tijdig starten met het voorbereiden van het verweer. (…)”

1.17 Bij e-mail van 26 april 2017 heeft verweerder klager bericht dat hij de factuur van EUR 2.928,20 onbetaald had gelaten en dat klager rechtstreeks contact had gezocht met de advocaat van de wederpartij, hetgeen verweerder hem had verzocht niet te doen. Verweerder heeft klager voorts bericht dat deze gang van zaken voor hem niet werkbaar was en dat hij voornemens was zich aan het begin van de daaropvolgende week aan de zaak van klager te onttrekken.

1.18 Bij e-mail van 1 mei 2017 aan klager heeft verweerder zich aan de zaak van klager onttrokken en klager verzocht om de openstaande en nog te ontvangen declaratie op korte termijn te voldoen.

1.19 Bij e-mail van 16 mei 2017 heeft verweerder klager een factuur gezonden voor zijn werkzaamheden na 14 maart 2017 tot het moment van onttrekking. Ook heeft verweerder klager verzocht de factuur van 15 maart 2017 op korte termijn te voldoen.

1.20 Bij brief van 21 juli 2017 heeft verweerder klager verzocht en voor zover nodig gesommeerd om de beide onbetaald gebleven declaraties vóór 7 augustus 2017 te voldoen.

1.21 Bij brief van 14 augustus 2017, verzonden per e-mail op 15 augustus 2017, heeft verweerder klager verzocht om de declaraties - inclusief contractuele rente en buitengerechtelijke kosten - te voldoen

1.22 Bij per e-mail verzonden brief van 16 augustus 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de belangen van klager niet met de vereiste zorg heeft behartigd;

b) hij zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt;

c) hij klager onjuist heeft geadviseerd en klager daardoor heeft afgehouden van hetgeen hem rechtens toekomt.

2.2 Klager heeft klachtonderdeel a) als volgt toegelicht. Verweerders eerste prioriteit was geld. Verweerder heeft klagers belangen tegen hem gebruikt en deze als pressiemiddel ingezet. Daarnaast heeft verweerder - geheel tegen de afspraken in - continu zijn eigen pad / procesgang gekozen. Hij heeft in de periode van 22 februari 2017 tot aan 1 mei 2017 niets gedaan, anders dan een analyse van de zaak en een stellingname als advocaat. Er is nooit iets op papier verschenen dat op een verweer lijkt.  Tegen alle afspraken in moest klager maar gaan schikken. Dit is nooit de door klager gewenste uitkomst geweest.

2.3 Klachtonderdeel b) is door klager als volgt toegelicht. In de e-mails en telefonische contactmomenten rond 14 april 2017 ontving klager een e-mail met de tekst: “… er op 10 mei as. een schriftelijk verweer (de zogenoemde conclusie van antwoord) ingediend zal moeten worden. Ik moet op korte termijn voorbereidingen gaan treffen, vooral omdat de contouren van onze verdediging nog nauwelijks duidelijk zijn. Dit vergt veel voorbereidend onderzoekwerk en schrijfwerk; daarvoor heb ik ruime tijd nodig. Ik meld volledigheidshalve nogmaals dat ik nog geen kansrijk verweer in beeld heb.”

Klager vindt dit een buitengewoon schokkende e-mail. Klager heeft immers alle wetten en documenten aan verweerder moeten voorlezen. Bovendien heeft verweerder nooit aan de advocaat van de wederpartij gevraagd wat de status was.

Ook bevat de e-mail een dreigement gebaseerd op tijdsdruk en geld:

“Gezien de financiële gang van zaken zal ik pas aan de voorbereidende werkzaamheden kunnen beginnen na betaling van (de openstaande declaratie en) een voorschot dat deze werkzaamheden dekt. Ik hoop dat je begrip hebt voor dit standpunt. Volledigheidshalve geef ik je mee dat ik op 10 mei as. ook in een andere zaak een omvangrijk processtuk moet indienen. Er zal derhalve absoluut geen plaats zijn voor ‘last minute’- werk: we moeten tijdig starten met het voorbereiden van het verweer.”

2.4 Klager heeft klachtonderdeel c) als volgt toegelicht. Verweerder is tekortgeschoten in het adviseren van mogelijke rechtsbijstand. Dit blijkt onder meer uit de e-mail van verweerder van 22 februari 2017 (de opdrachtbevestiging), zoals hierboven weergegeven bij randnummer 1.5.

Telefonisch heeft verweerder steeds druk uitgeoefend op klager en gezegd dat het beter was als klager zich door verweerder liet bijstaan. Dit werd gevoed door dreigementen van tijd. Bovengenoemde e-mail en de houding van verweerder zijn ronduit schandalig. Verweerder heeft op basis van aannames zijn zin doorgedreven om de zaak te behouden voor zijn eigen praktijk, aldus klager.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

3.2 De stelling van klager dat geld de eerste prioriteit van verweerder was, is onjuist. Verweerder heeft constant geprobeerd klager te behoeden voor een beslissing waarin hij met (geleend) geld een wellicht niet kansrijke procedure zou starten. Daarnaast heeft verweerder uit coulance een groot aantal (7) uren niet gefactureerd. Desondanks kwam klager zijn financiële toezeggingen niet na, waardoor dit - ongewild maar noodgedwongen - bij herhaling onderwerp van gesprek was. Door zich te stellen in de procedure tegen bedrijf Y toen klager, ondanks zeer duidelijke communicatie en een zeer wankel financieel precedent, zijn financiële verplichtingen niet nakwam, heeft verweerder voorkomen dat er een verstekvonnis jegens klager gewezen zou worden.

3.3 Verweerder heeft nooit gesteld of meegedeeld dat klager zou moeten schikken.

3.4 De passages die klager citeert in klachtonderdeel b) zijn afkomstig uit de

e-mail van 14 april 2017. Klager laat daarbij onbenoemd dat hij, ten tijde van het verzenden van die bewuste e-mail, tot twee keer toe zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen, verweerder zich desalniettemin namens klager gesteld had om hem te behoeden voor een verstekvonnis en klager al twee weken niets van zich had laten horen.

3.5 Juridisch/tactisch gezien was er in de lopende dagvaardingsprocedure geen aanleiding om contact op te nemen met de advocaat van klagers wederpartij. Er was bijvoorbeeld geen sprake van een initiatief tot een schikking. Bovendien werden door klager ontwikkelingen verwacht zijdens Nationale Nederlanden, niet van de advocaat van de wederpartij. Klager heeft verweerder ook nooit verzocht om contact op te nemen met de advocaat van de wederpartij.

3.6 Reeds in de opdrachtbevestiging heeft verweerder aangegeven dat er naar zijn mening waarschijnlijk geen toevoeging verkregen kon worden, maar dat klager dit desgewenst eerst nader door hem kon laten nagaan. Klager heeft niet op dit aanbod gereageerd. Ook de rechtsbijstandsverzekering van klager heeft geen dekking geboden, zodat de zaak slechts als betalende zaak kon worden behandeld. Klager heeft hier nimmer tegen geprotesteerd.

3.7 Voor het overige komt het verweer - indien nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.3 Uit het dossier blijkt dat verweerder klager op 22 februari 2017 per e-mail een opdrachtbevestiging heeft gestuurd en klager heeft verzocht om - indien klager het niet eens was met de inhoud van de opdrachtbevestiging - dat vóór 1 maart 2017 te laten weten. Klager heeft op 23 februari 2017 per

e-mail op dat bericht van verweerder gereageerd. Hieruit kan worden afgeleid dat klager de opdrachtbevestiging van 22 februari 2017 heeft ontvangen.

4.4 Op basis van het klachtdossier kan de voorzitter niet vaststellen dat klager bezwaar had tegen de inhoud van de opdrachtbevestiging, laat staan dat klager verweerder dat expliciet te kennen heeft gegeven. Aldus moet ervan worden uitgegaan dat klager heeft ingestemd met de inhoud van de opdrachtbevestiging, waaronder het uurtarief van verweerder en het feit dat verweerder klager op betalende basis zou bijstaan. Klager kan daar thans niet meer met succes over klagen. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.5 Voor zover klager stelt dat geld de eerste prioriteit van verweerder was, geldt het volgende. Een advocaat is niet gehouden om werkzaamheden voor een cliënt te verrichten indien deze cliënt facturen onbetaald laat. Verweerder heeft aldus niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door zijn werkzaamheden op te schorten. Het meermalen verzoeken om betaling van openstaande facturen is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.6 Klager verwijt verweerder dat hij klager in zijn opdrachtbevestiging van 22 februari 2017 onder druk heeft gezet om zich door verweerder - en dus op betalende basis - te laten bijstaan. Naar het oordeel van de voorzitter geeft bedoeld e-mailbericht echter geen blijk van een dergelijke druk. Dat verweerder klager telefonisch onder druk heeft gezet, kan de voorzitter - gelet op het klachtdossier en de betwisting door verweerder - evenmin  vaststellen.

4.7 Dat verweerder de belangen van klager niet met de vereiste zorg heeft behartigd, dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd en klager daardoor heeft afgehouden van hetgeen hem rechtens toekomt, is op geen enkele wijze gebleken. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder in de aan klager verleende rechtsbijstand is tekortgeschoten, noch dat hij anderszins tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. 

4.8 De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 27 maart 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2018 verzonden.