Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:77

Zaaknummer

17-901/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 maart 2018

in de zaak 17-901/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1

en

klager sub 2

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 oktober 2017 met kenmerk K113 2017 dk/ksl, door de raad ontvangen op 31 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager sub 2, een jurist, is met zijn eenmanszaak klaagster sub 1 een samenwerkingsverband aangegaan met het advocatenkantoor van verweerder, een maatschap. Daartoe is een samenwerkingsovereenkomst gesloten. 

1.2 De samenwerking ging van start op 15 augustus 2016 en zou van rechtswege eindigen op 14 augustus 2017.

1.3 In de samenwerkingsovereenkomst, door klager sub 2 en verweerder ondertekend op 23 augustus 2016, is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) 4. Dossiers

De jurist zal juridisch werk verrichten in dit samenwerkingsverband. De jurist zal zelf zaken aanbrengen, c.q. werven. Het staat de jurist vrij met gebruikmaking van alle aanwezige kantoorfaciliteiten de werkzaamheden m.b.t. zelf aangebrachte zaken te verrichten. (…)

6. Begeleiding

De maatschap zorgt voor begeleiding van de jurist als startende ondernemer op de volgende onderdelen:

a. begeleiding van alles wat de administratieve zaken rondom de dossiers betreft vindt plaats door en vanuit administratie en secretariaat;

b. begeleiding van alle financiële zaken die de werkzaamheden van de jurist op het kantoor van de maatschap betreffen, geschied[t] vanuit de boekhouding;

c. begeleiding op juridisch-inhoudelijk niveau geschiedt door of namens één van de vennoten.

7. Vaststellen van de omzet

De jurist houdt in BaseNet nauwkeurig de uren bij die hij besteedt aan een zaak. Bij de afronding van een zaak wordt in overleg met de begeleider dan wel met één van de vennoten, de definitieve opstelling (…) opgemaakt. (…)

Van de totale omzet in een zaak worden allereerst de kosten van andere advocaten of medewerkers van het kantoor in mindering gebracht. Daarna wordt de omzet voor 50% aan de jurist toebedeeld. Tenslotte worden daarop in mindering gebracht de niet door cliënt betaalde kosten, zoals griffierechten en eigen bijdragen (…)”

1.4 Op enig moment is er tussen klagers en (het kantoor van) verweerder onenigheid ontstaan over (onder meer) de urenregistratie/-verdeling. Klagers en verweerder verschillen in diverse dossiers onder meer van inzicht over de door klagers te factureren omzet.

1.5 Bij e-mail van 13 april 2017 heeft klager sub 2 verweerder en diens chef de bureau als volgt bericht:

“(…) Zoals vandaag tijdens ons driegesprek gedeeld heb ik na een reeks van gebeurtenissen het vertrouwen in [advocatenkantoor van verweerder] verloren.

In het kort gezegd komt het neer op het navolgende: Er is geweigerd de door mij gemaakte uren uit te betalen. Ook zijn er uren opgevoerd voor werkzaamheden van de zijde van [verweerder] die niet kloppen. (…)

Ondanks dat ik meermaals [verweerder] de hand heb toegereikt om de zaak minnelijk op te lossen en zelfs heb voorgesteld concessies te doen (waar dit niet van mij verwacht zou moeten worden daar ik conform deze overeenkomst in mijn recht sta), heeft [verweerder] zich duidelijk niet opengesteld om samen met mij te proberen zaken te herstellen en zo met schone lei verder te kunnen gaan.

Ook de feiten dat er niet professioneel omgegaan wordt met cliënten, het niet mogelijk is gebleken redelijke en professionele communicatie tot stand te brengen met [het] kantoor en ik door [chef de bureau] meermaals zonder enige aanleiding vijandig behandeld ben, hebben ertoe geleid dat ik het vertrouwen volledig kwijt ben in jullie kantoor als samenwerkingspartner. (…)

Zoals afgesproken ontvang ik gaarne van jullie een uitnodiging om na Pasen een afsluitgesprek te hebben waarbij de puntjes op de i worden gezet. (…)”

1.6 Op 21 april 2017 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden.

1.7 Bij e-mailbericht van 11 mei 2017 heeft klager sub 2, mede namens klaagster sub 1, bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zich in het verleden soortgelijke problemen als met klagers hebben voorgedaan met andere medewerkers en/of stagiaires;

b) klagers ten gevolge van de samenwerking met verweerder schade hebben geleden;

c) verweerder onjuist heeft gehandeld met betrekking tot de opgave van het aantal uren en het factureren aan de Raad voor Rechtsbijstand en/of de rechtsbijstandsverzekeraar SRK;

d) verweerder klagers geen mogelijkheid heeft geboden om de samenwerking te continueren;

e) verweerder klagers geen goede referenties heeft gegeven.

2.2 Klachtonderdeel b) is door klager sub 2 als volgt toegelicht. Klager sub 2 is van mening schade te hebben opgelopen door de samenwerking en vooral door de beëindiging daarvan. Ook stelt klager sub 2 dat hij financieel gedupeerd is. Wat hij maandenlang heeft opgebouwd, met het doel zijn droom te verwezenlijken (te starten met de beroepsopleiding voor advocaten, hetgeen ook zijn hoofddoel van de samenwerking was), is weggegooid. Kantoren staan niet open voor vergelijkbare constructies en de kans om bij een ander advocatenkantoor in dienst te komen is ongeveer nihil.  

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna - waar nodig - zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De vraag of zich in het verleden soortgelijke problemen als met klagers hebben voorgedaan met andere medewerkers en/of stagiaires, is in beginsel een zaak van algemeen belang. Hetgeen klager sub 2 in dit geval heeft aangevoerd vult geen specifieke, klagers betreffende, omstandigheden in die nopen tot de conclusie dat klagers een eigen, rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel. 

4.2 Klachtonderdeel a) is kennelijk niet-ontvankelijk.

Klachtonderdelen b) en c)

4.3 In klachtonderdeel b) stellen klagers dat zij ten gevolge van de samenwerking met verweerder schade hebben geleden. Klachtonderdeel c) betreft het verwijt dat verweerder onjuist heeft gehandeld met betrekking tot de opgave van het aantal uren en het factureren aan de Raad voor Rechtsbijstand en/of de rechtsbijstandsverzekeraar SRK.

4.4 Verweerder betwist dat hij en de maatschap de samenwerkingsovereenkomst hebben geschonden. Wie de tekst van artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst goed leest, kan hieruit afleiden dat de uitleg daarvan mogelijk onderwerp van discussie is, maar de methodiek niet, noch de vraag wie de eindverantwoordelijke is ten aanzien van het aantal te factureren en bestede uren.

4.5 De voorzitter overweegt dat de uitleg van en het oordeel over (de feitelijke invulling door partijen van) de samenwerkingsovereenkomst is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter heeft daarbij geen taak. Daarom zijn deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel d)

4.6 In dit klachtonderdeel verwijten klagers dat verweerder hen geen mogelijkheid heeft geboden om de samenwerking te continueren.

4.7 Verweerder heeft aangevoerd dat hij en de maatschap nimmer voornemens zijn geweest om de afspraak om de dossiers en declaraties opnieuw tegen het licht te houden, niet na te komen. Verweerder en de maatschap waren nog steeds bereid om het gesprek met klager sub 2 aan te gaan, aldus verweerder. Tijdens het laatste gesprek is nog de mogelijkheid aan de orde gekomen, dat als alles opgelost zou zijn, er misschien een nieuwe verhouding zou ontstaan met nieuwe mogelijkheden. Klager sub 2 heeft die deur geheel onnodig dichtgegooid door het indienen van de onderhavige klacht.

4.8 Nu de verklaringen van klager en verweerder hieromtrent lijnrecht tegenover staan, kan de voorzitter niet vaststellen welke lezing juist is. Nog daargelaten of er een rol zou zijn voor de tuchtrechter ten aanzien van deze klacht, is dus ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.9 Dit laatste klachtonderdeel ziet op het verwijt dat verweerder klagers geen goede referenties heeft gegeven.

4.10 Nog los van de vraag welke tuchtrechtelijk relevante grens verweerder zou hebben overschreden door te weigeren klagers goede referenties te geven, biedt het klachtdossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van dit verwijt. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

 

B ESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 15 maart 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 15 maart 2018 verzonden.