Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:257

Zaaknummer

7042

Inhoudsindicatie

Klacht over onjuiste berichtgeving in persberichten over de betrokkenheid van klaagster met expliciete doel klaagster in haar persoon te treffen, gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 25 augustus 2014

in de zaak 7042

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Gravenhage (verder: de raad) van 20 januari 2014, onder nummer R.4190/13.97, aan partijen toegezonden op 21 januari 2014, waarbij van een klacht van klaagster tegen verweerder klachtonderdeel a gegrond en klachtonderdelen b en c ongegrond zijn verklaard, en waarbij de maatregel van berisping is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2014:71.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 januari 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    een brief van klaagster met bijlagen d.d. 4 juni 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 23 juni 2014, waar klaagster en verweerder zijn verschenen. Klaagster en verweerder hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

In hoger beroep is enkel klachtonderdeel a aan de orde. Klachtonderdeel a houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:

a.    op de website van A. aantoonbaar onjuiste informatie en smadelijke berichten heeft geplaatst met de bedoeling om klaagster in haar persoon te schaden;

4    FEITEN

4.1    Verweerder heeft een tweetal berichten op de website van A. geplaatst.

4.2    De inhoud van het eerste persbericht luidt als volgt:

`Bericht van 14 november 2012

R. [klaagster] (VTDK) VOOR MISLEIDENDE ADVERTENTIE

Dit is een origineel bericht van Kantoor mr. [verweerder]

R. [klaagster], voorzitster van de VtdK, voor misleidende advertentie.

Naar aanleiding van een klacht van K., client van [verweerder] vindt de voorzitter van de RCC dat de voorzitster van de VtdK maar eens moet uitleggen waarom ze maar doorgaat patiënten aan een behandeling bloot te stellen die geen toegevoegde waarde heeft, aanzienlijk duurder is, risico’s geeft voor patiënten en niet evidence-based of efficiënt is.

In april 2004 is het door VWS gefinancierde, ME rapport gepubliceerd, waaruit blijkt dat afkicken onder narcose geen toegevoegde waarde heeft, aanzienlijk duurder is, risico’s geeft voor patiënten en niet evidence-based of efficiënt is.

Er wordt reclame gemaakt, maar daarbij wordt niet vermeld dat afkicken onder narcose geen toegevoegde waarde heeft, aanzienlijk duurder is, risico’s geeft voor patiënten, niet evidence-based en niet efficiënt is.

De voorzitster van de VtdK heeft nu veertien dagen de tijd om te vertellen waarom dat niet in de advertentie wordt vermeld.’

4.3    De procedure bij de RCC betreft een klacht van een cliënt van verweerder, K, tegen stichting M. over (een passage op) de website van stichting M.

4.4    Klaagster was destijds werkzaam als anesthesioloog, verslavingsarts en medisch directeur bij stichting M. De inhoud van de website van stichting M. viel - zoals onweersproken door klaagster is gesteld - onder de verantwoordelijkheid van de financieel directeur.

4.5    Een medewerker van de afdeling PR en Communicatie van de RCC heeft als reactie op het bericht van 14 november 2012 aan het ANP bericht:

`In de bewuste procedure (het hof begrijpt: tussen cliënt van verweerder, K, en de toenmalig werkgeefster van klaagster, stichting M.) is er bij wijze van tussenbeslissing door de voorzitter van de RCC uitsluitend geoordeeld over de vraag of er sprake is van reclame, maar niet over de vraag of de reclame goed of fout is.

(…)

Het bericht dat [klaagster] voor de onderhavige reclame is “gestraft” kunnen wij geheel niet plaatsen.’     

4.6    De klacht van K bij de RCC is - na inhoudelijke beoordeling van de betreffende passage op de website van stichting M. - bij eindbeslissing van de (voorzitter van de) RCC d.d. 18 december 2012 afgewezen.

4.7    De inhoud van het tweede persbericht luidt als volgt:

`Bericht van 19 februari 2013

Dit is een origineel bericht van Kantoor mr. [verweerder]

Advocaat mr. [verweerder] is zeer verontrust over de uitspraken van de RCC die onlangs bepaalde dat de werkgevers van [klaagster], de voorzitster van de VtdK, mogen doorgaan met de door het Ministerie van Volksgezondheid aangetoonde gevaarlijke, behandelingen. Deze onbegrijpelijke uitspraken lijken de voorzitster van de VtdK, die toch eigenlijk de misstanden in de zorg tegen zou moeten gaan, een vrijbrief te geven voor gevaarlijke en zinloze behandelingen.

(…)

“Jarenlang is [klaagster] voortgegaan patiënten in gevaar te brengen met haar afkicken onder algehele narcose behandeling. Jarenlang zijn die behandelingen, waarvoor geen richtlijnen zijn, betaald uit de algemene middelen (AWBZ).”

(…)

Aldus [verweerder], advocaat.’

        

5    BEOORDELING

5.1    Het hof overweegt ten aanzien van het eerste persbericht dat de kop van het bericht (van 14 november 2012) twee onjuistheden bevat.

De procedure bij de RCC betrof een procedure waarbij een cliënt van verweerder, K., en de werkgeefster van klaagster, stichting M., betrokken waren. Klaagster zelf was geen partij, dus van enig oordeel van de RCC over klaagster kon dan ook geen sprake zijn. Het feit dat klaagster werkzaam was bij stichting M. maakt dit niet anders.

Voorts was de enige beslissing die op dat moment door de RCC was genomen een tussenbeslissing, inhoudende dat de gewraakte (passage op de) website van stichting M. kon worden aangemerkt als een reclame-uiting. Van enige inhoudelijke beoordeling van die reclame-uiting, laat staan van een “straf” door de RCC, was derhalve geen sprake.

Dat verweerder wetenschap had van de onjuistheid van beide uitingen leidt het hof mede (verweerder zal zich deze onjuistheden hebben beseft) af uit het feit dat verweerder in zijn bericht van 19 februari 2013 over dezelfde procedure bij de RCC klaagster niet langer noemt als betrokken partij, laat staan als “gestrafte”.

    5.2    In zijn pleitnota heeft verweerder over de berichten het volgende gesteld: `Vooropgesteld dat de plaatsingen van de overigens volstrekt juiste persberichten natuurlijk de bedoeling had om klaagster in persoon te treffen. En: Natuurlijk is de berichtgeving smadelijk, het selectieve optreden van de VtdK en [klaagster] tegen mijn cliënten is onaanvaardbaar.’

5.3    Verweerder heeft dus – wetende dat zijn berichtgeving over de (betrokkenheid van klaagster bij de) procedure bij de RCC onjuist was – zijn bericht d.d. 14 november 2012 geplaatst. Hij deed dit bovendien met het expliciete doel klaagster in haar persoon te treffen. Een dergelijke lasterlijke handelwijze overschrijdt de grenzen van de betamelijkheid zoals die door een behoorlijk advocaat in acht dienen te worden genomen, óók in een – zoals door verweerder getypeerde – `scherpe discussie’.

5.4    Hetzelfde geldt voor het tweede persbericht voor zover door de raad in rov. 5.2 van de bestreden beslissing is overwogen, welke beslissing het hof tot de zijne maakt.

Klachtonderdeel a is daarom in zoverre terecht gegrond verklaard.

    5.5    Klaagster heeft niet zelf hoger beroep ingesteld. Het hof kan mitsdien niet meer de andere – niet door de raad gegrond bevonden - aspecten in de beoordeling betrekken.

5.6    Het hof overweegt dienaangaande ten overvloede wel nog het volgende. De persberichten van 14 november 2012 en 19 februari 2013 bevatten voor het overige een (al dan niet juiste) weergave van onderzoeksresultaten, alsmede (al dan niet scherp geformuleerde) meningen. Klaagster heeft aangegeven zich als zorgvuldig handelend arts in het bijzonder gegriefd te voelen door de aantijging van verweerder dat zij `jarenlang is voortgegaan patiënten in gevaar te brengen met haar afkicken onder algehele narcose behandeling’. Het hof overweegt dat een dergelijke uitlating mogelijk als smadelijk zou kunnen worden aangemerkt. Nu echter de uitlating in het onderhavige geval is gedaan in het kader van een door verweerder gewenst debat over nut en risico van een specifieke medische behandeling (behandeling van verslaving met toepassing van narcose), blijft de uitlating - hoewel kwetsend voor klaagster - als mening van verweerder binnen de grenzen van het toelaatbare.

5.7    Anders dan de raad acht het hof het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

        

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Gravenhage van 20 januari 2014, nummer 4190/13.97, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, maar alleen ten aanzien van de opgelegde maatregel;

en, in zoverre op nieuw recht doende:

-    legt op de maatregel van enkele waarschuwing;

-    bekrachtigt de beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, H.J. de Groot en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2014.