Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2018

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2018:76

Zaaknummer

17-890/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 maart 2018

in de zaak 17-890/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 oktober 2017 met kenmerk R 2017/101 ml/ed/dh, door de raad ontvangen op 27 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is de vader, tevens huidig bewindvoerder, van verweerders cliënte mevrouw G.

1.2 Bij brief van 28 december 2011 heeft klagers toenmalige advocaat, mr. Van B., hem als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van onze bespreking op 27 december jl. bij mij op kantoor bericht ik u als volgt.

U heeft mij verzocht u bij te staan c.q. te adviseren ter zake het geschil met de vorige bewindvoerder, die weigert de stukken aan u, als nieuwe bewindvoerder af te geven. (…)”

1.3 Bij brief van 26 januari 2012 heeft mr. Van B. klager bericht dat zij het dossier zou sluiten.

1.4 Het verwijsdocument van het Juridisch Loket d.d. 11 oktober 2012 luidt onder meer als volgt:

(…) [cliënte van verweerder] (…)

is door het Juridisch Loket (…) verwezen naar: (…) [verweerder]

(…)

Inhoud advies

Vader komt voor dochter. Zij staat al jaren onder bewind. Haar vader is sinds september 2011 haar bewindvoerder. Daarvoor heeft zij twee anderen gehad. Eén is failliet gegaan. De vader vindt dat er fouten zijn gemaakt waardoor zijn dochter schade heeft geleden. Zo kon zij geld opnemen terwijl dit niet mogelijk moest zijn. Verder heeft hij nog altijd niet het dossier overgedragen gekregen terwijl dit binnen 15 dagen geregeld had moeten zijn. Cl. wil de laatste bewindvoerder aansprakelijk stellen voor schade, maar tijdens het baliecontact is niet duidelijk gebleken waar de gestelde schade uit bestaat. Na overleg met de rechtzoekende heb ik contact opgenomen met de voorkeursadvocaat. De advocaat geeft [aan] dat door het handelen van de (oude) bewindvoerder rechtzoekende schade heeft geleden. Schade is hoger dan > € 500,--. Rechtzoekende verzoekt de voorkeursadvocaat om bijstand en geeft aan voor WRB in aanmerking te komen. (...)”

1.5 Klager c.q. zijn dochter hadden niet vermeld dat reeds een andere advocaat, mr. Van B., zich sinds december 2011 met dezelfde kwestie inzake de bewindvoerder had beziggehouden en een toevoeging had aangevraagd.

1.6 Bij brief van 26 januari 2017 heeft klager de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zich heeft laten toevoegen als advocaat om dan de zaak van en tegen de voormalig bewindvoerder te saboteren;

b) hij leugens heeft gebruikt en geen enkel document ter beschikking heeft gesteld dat hij bij de rechtbank zou hebben ingediend;

c) hij ‘deze mevrouw’, terwijl zij had gefraudeerd en de rechterlijke beslissing niet had uitgevoerd, heeft beschermd door de zaak zelf te saboteren.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan ‘leugens’, ‘sabotage’ en ‘bescherming van de wederpartij’. De onderhavige kwestie betreft de voormalig bewindvoerder van klagers dochter. Zij zou volgens klager over de periode tot 1 september 2011 onvoldoende rekening en verantwoording hebben afgelegd en zich bedragen hebben toegeëigend. Hiervan is verweerder echter niets gebleken.

3.2 Voor het overige komt het verweer - voor zover nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2 Uit het dossier volgt dat klager dezelfde kwestie, betreffende de voormalig bewindvoerder, in 2011 aan zijn toenmalige advocaat heeft voorgelegd en in oktober 2012 aan verweerder. Dit volgt uit de brief van mr. Van B. van 28 december 2011 (zie randnummer 1.2) en het verwijsdocument van het Juridisch Loket van 11 oktober 2012 (zie randnummer 1.4). Klager heeft zijn klacht echter pas op 26 januari 2017, meer dan vier jaar later, ingediend. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet overschreden. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de voorzitter niet gebleken.

4.3 De klacht is niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 27 maart 2018.

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2018  verzonden.