Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-03-2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:75
Zaaknummer
17-818/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 29 maart 2018
in de zaak 17-818/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 17 oktober 2017 met kenmerk R 2017/99 edl/dh, door de raad ontvangen op 18 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 In verband met een betalingsachterstand is klager op 2 april 2013 door de verhuurder van zijn toenmalige huurwoning gedagvaard. De verhuurder heeft onder meer gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en klager te veroordelen tot ontruiming van zijn huurwoning.
1.2 Bij vonnis van 21 maart 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam klager veroordeeld om de huurachterstand, de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente en de proceskosten aan de verhuurder te betalen. De kantonrechter heeft klager een terme de grâce voor de duur van één maand verleend:
“(…) De hoogte van de betalingsachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter maakt echter gebruik van de wettelijke bevoegdheid gedaagde een termijn van een maand toe te staan om de schuld aan eiseres met rente en kosten alsnog te betalen. (…)”
1.3 Het diagnosedocument van het Juridisch Loket d.d. 11 april 2014, waarin klager is doorverwezen naar verweerder, luidt onder meer als volgt:
“(…) De kantonrechter heeft ontbinding en ontruiming uitgesproken vanwege een huurachterstand. Cl. is het hiermee niet eens, nu sprake is van gebreken. Cl. meent op die grond het recht te hebben de huurbetaling op te schorten. Cl. lijkt dit pas inhoudelijk te hebben aangevoerd toen de rechter een uitspraak heeft gedaan. Cl. wenst advies en mogelijk bijstand in hoger beroep. (…)”
1.4 Op 11 april 2014 heeft verweerder met klager een intakegesprek gevoerd op zijn kantoor.
1.5 Bij e-mail van 16 april 2014 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gezonden. In deze opdrachtbevestiging is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Wij bespraken dat ik namens u hoger beroep zal instellen tegen het vonnis d.d. 21 maart 2014 van de kantonrechter. (…)
Ik besprak met u dat het opstarten van een executiegeschil de enige mogelijkheid voor u zal zijn om, hangende het nog op te starten hoger beroep, de tenuitvoerlegging van het vonnis d.d. 21 maart 2014 te schorsen. Wij spraken af dat ik namens u een executiegeschil zal opstarten. (…)
Indien de voorzieningenrechter in het executiegeschil zou overwegen dat uw verhuurder het vonnis d.d. 21 maart 2014 ten uitvoer mag leggen, zou dat kunnen betekenen dat u, hangende het hoger beroep, uw woning zou moeten verlaten. Om dit te voorkomen, is het wellicht aan te raden om voor donderdag 17 april a.s., dus voor het verstrijken van het door de kantonrechter verleende terme de grace, het verschuldigde bedrag aan uw verhuurder te voldoen. U deelde mij immers mede dat u financieel in staat bent het verschuldigde bedrag aan uw verhuurder te voldoen. (…) ”
1.6 Als bijlagen bij de opdrachtbevestiging heeft verweerder een conceptversie van de dagvaarding in hoger beroep en een conceptversie van de dagvaarding in kort geding bijgevoegd.
1.7 Bij e-mail van 16 april 2014 heeft klager verweerder onder meer als volgt bericht:
“(…) wat ik begrepen heb is dat ik het bedrag voor 17 april moet betalen. graag wil ik van u weten hoe hoog dat bedrag is. (…)”
1.8 Klager heeft verweerder bij e-mail van 17 april 2014 als volgt bericht:
“(…) Ik heb kennis genomen van uw documenten u bent mij[n] advocaat en laat het aan u over. Nogmaals ik vertrouw u en ga ermee akkoord. (…)”
1.9 Bij e-mail van 17 april 2014 heeft klager verweerder nogmaals gevraagd welk bedrag hij diende te betalen.
1.10 Op 18 april 2014 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder.
1.11 Bij e-mail van 18 april 2014 heeft verweerder klager als volgt bericht:
“(…) Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van hedenochtend bericht ik u hierbij in bovengenoemde gelegenheid als volgt.
Bijgaand treft u de conceptbrief aan welke ik voornemens ben namens u te versturen naar de deurwaarder van uw verhuurder (…). Ik verzoek u de conceptbrief goed te bestuderen en mij te berichten of u akkoord bent met de inhoud van de conceptbrief. (…)
Zoals de kantonrechter in het vonnis d.d. 21 maart 2014 heeft bepaald, zal de huurovereenkomst niet ontbonden worden indien u één maand na het vonnis, te weten vóór 21 april 2014, het verschuldigde bedrag ad. € 1.254,98 aan [verhuurder] heeft betaald. Zoals reeds met u besproken, heb ik hedenochtend telefonisch contact gehad met de deurwaarder van [verhuurder]. De deurwaarder heeft aan mij bevestigd dat [verhuurder], na betaling van het verschuldigde bedrag ad. € 1.254,98, uw huurwoning niet zal ontruimen. (…)”
1.12 Op 18 april 2014 heeft klager verweerder per e-mail bericht dat de brief aan de deurwaarder akkoord was.
1.13 Bij e-mail van 18 april 2014 heeft verweerder de deurwaarder die namens de verhuurder optrad als volgt bericht:
“(…) Ik deelde u hedenochtend telefonisch mede dat cliënt vandaag het verschuldigde bedrag ad. € 1.254,98 aan uw cliënte wenst te voldoen. U deelde mij mede dat cliënt het bedrag ad. € 1.254,98 dient over te maken naar de bankrekening van uw cliënte. Cliënt zal het verschuldigde bedrag ad. € 1.254,98 overmaken naar de bankrekening van uw cliënte.
Wij spraken af dat, na betaling van het bedrag ad € 1.254,98 van cliënt aan uw cliënte, de huurovereenkomst niet ontbonden zal worden en de huurwoning van cliënt niet zal worden ontruimd. (…)”
1.14 De verhuurder heeft na het verstrijken van de terme de grâce de regeling betwist en aangekondigd de woning van klager te zullen ontruimen. Daarop heeft verweerder namens klager een executiegeschil opgestart.
1.15 Het executiegeschil heeft op 12 juni 2014 bij de rechtbank Rotterdam gediend. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) De kantonrechter houdt partijen voor dat hij wellicht niet bevoegd is om van het onderhavige executiegeschil kennis te nemen. In artikel 438 Rv wordt immers de voorzieningenrechter, en niet de kantonrechter, genoemd. De kantonrechter kan op grond van artikel 254 lid 4 Rv weliswaar optreden als voorzieningenrechter, maar is daarmee niet zonder meer gelijk te stellen. (…)”
De rechter heeft zich vervolgens tot partijen gewend en partijen aangespoord te trachten een regeling in der minne te treffen. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het vonnis van de rechtbank, hangende de procedure in hoger beroep, niet ten uitvoer zou worden gelegd. De verhuurder heeft na het executiegeschil niet meer getracht om het vonnis van de rechtbank ten uitvoer te leggen.
1.16 Op 27 oktober 2015 heeft in de procedure in hoger beroep een comparitie van partijen plaatsgevonden.
1.17 Op 9 februari 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag arrest gewezen. Het gerechtshof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
1.18 Bij brief van 20 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.19 Op 18 april 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden op het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. Deze bespreking heeft niet tot een oplossing geleid.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij meer werkzaamheden heeft verricht dan was afgesproken;
b) hij de belangen van klager niet goed heeft behartigd.
2.2 Klager heeft klachtonderdeel a) als volgt toegelicht. Klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek uitsluitend uitleg te geven over het vonnis, met name over het punt welk bedrag klager nu precies diende te betalen. Verweerder heeft desondanks aangegeven dat hij hoger beroep en een executie kort geding zou instellen.
2.3 Klachtonderdeel b) is door klager als volgt toegelicht. Verweerder heeft klager niet tijdig geïnformeerd over het bedrag dat hij aan de wederpartij diende te betalen om een ontruiming te voorkomen. Ook heeft verweerder op 18 april 2014 afspraken gemaakt met de wederpartij over hetgeen betaald diende te worden, maar heeft hij die afspraken niet goed vastgelegd. Als die afspraken goed waren vastgelegd, was er geen ontruiming aangekondigd. Ook heeft verweerder het executie kort geding bij een verkeerde rechter aangebracht. Nadat dit hem was gebleken, heeft verweerder, ondanks klagers verzoek daartoe, het kort geding niet alsnog bij de juiste rechter aangebracht. In het hoger beroep zijn door verweerder bovendien onjuiste onleesbare stukken in het geding gebracht en zijn door klager aangeleverde stukken niet in het geding gebracht. Ook heeft verweerder een betalingsoverzicht van de wederpartij gebruikt, zodat leek alsof klager te laat betaald had. Tot slot was verweerder op de comparitie van 27 oktober 2015 onvoldoende voorbereid.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Op het verweer zal hierna - waar nodig - worden ingegaan.
4 BEOORDELING
4.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2 In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan de klager om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de beklaagde advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3 Klager verwijt verweerder dat hij meer werkzaamheden heeft verricht dan was afgesproken. Uit de opdrachtbevestiging d.d. 16 april 2014 (zie hiervoor bij randnummer 1.5) blijkt dat verweerder namens klager hoger beroep zou instellen en dat hij namens klager een executiegeschil zou opstarten. Uit het e-mailbericht d.d. 17 april 2015 (zie hiervoor bij randnummer 1.8) blijkt dat klager akkoord is gegaan met de opdrachtbevestiging.
4.4 Mede gelet op het vorenstaande kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder meer werkzaamheden heeft verricht dan met klager was afgesproken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij op diverse manieren de belangen van klager niet goed heeft behartigd.
Niet tijdig informeren over te betalen bedrag
4.6 Allereerst verwijt klager verweerder dat hij klager niet tijdig heeft geïnformeerd over het bedrag dat hij aan de verhuurder diende te voldoen om een ontruiming te voorkomen.
4.7 Uit de e-mail van 18 april 2014 van verweerder aan klager (zie bij randnummer 1.11) blijkt dat verweerder klager op die datum, vóór het verstrijken van de terme de grâce, heeft bericht dat hij een bedrag van EUR 1.254,98 diende te betalen aan de verhuurder. Daarom treft het verwijt geen doel.
Onvoldoende vastleggen afspraken met wederpartij
4.8 Voorts verwijt klager verweerder dat hij telefonische afspraken met de verhuurder niet goed heeft vastgelegd.
4.9 Uit het hiervoor bij randnummer 1.13 weergegeven e-mailbericht van verweerder aan de deurwaarder blijkt dat verweerder telefonisch heeft afgesproken dat klager een bedrag van EUR 1.254,98 aan de wederpartij zou betalen, dat de huurovereenkomst niet zou worden ontbonden en dat de huurwoning van klager niet zou worden ontruimd. Deze afspraken heeft verweerder vervolgens in zijn e-mail aan de deurwaarder bevestigd. Op basis van de stukken - en gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder - kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder afspraken met de wederpartij niet goed heeft vastgelegd. De klacht is ook op dit punt kennelijk ongegrond.
Aanbrengen executiegeschil bij verkeerde rechter
4.10 Klager heeft terecht gesteld dat verweerder het kort geding heeft aangebracht bij de verkeerde rechter, te weten de kantonrechter. Het doel van het kort geding was te voorkomen dat de woning van klager lopende het hoger beroep zou worden ontruimd. Uit het onderhavige klachtdossier blijkt dat tijdens het kort geding afspraken zijn gemaakt over het staken van de ontruiming gedurende het hoger beroep, en dat deze afspraken bovendien door de wederpartij zijn nagekomen. Nu klager door het handelen van verweerder niet in zijn belangen is geschaad, is de klacht ook in zoverre kennelijk ongegrond. Daarbij overweegt de voorzitter nog dat - gelet op de in het kader van het kort geding gemaakte afspraken en het feit dat de wederpartij zich aan deze afspraken hield - er geen aanleiding voor verweerder was om een hernieuwd kort geding op te starten.
Optreden ter comparitie van 27 oktober 2015
4.11 Volgens klager heeft verweerder in de procedure in hoger beroep te weinig inzet getoond en was hij onvoldoende voorbereid op de comparitie. Ook heeft verweerder volgens klager te weinig, onjuiste en onleesbare stukken in het geding gebracht.
4.12 Verweerder bestrijdt hetgeen klager heeft aangevoerd over verweerders optreden op de comparitie van 27 oktober 2015. Ook bestrijdt hij de stelling van klager dat verweerder de comparitierechter onjuist heeft geïnformeerd en onleesbare en/of onduidelijke stukken heeft overgelegd. Klagers bewering dat verweerder foto’s, correspondentie met de gemachtigde van de verhuurder en een rapport van de Huurcommissie niet zou hebben ingediend, is onjuist. Verweerder heeft genoemde stukken als productie bij de dagvaarding in hoger beroep, de akte overlegging producties en het schriftelijk pleidooi ingediend. Daarnaast heeft hij als productie bij het schriftelijk pleidooi het vonnis d.d. 15 december 2015 van de rechtbank Rotterdam ingediend. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van een geschil tussen klager en de verhuurder over de afsluiting van de watertoevoer. De brief van 18 april 2014, waarin de regeling tussen klager en de verhuurder is vastgelegd, heeft verweerder als productie bij de akte overlegging producties bij het gerechtshof ingediend. De overige stukken die klager in zijn klacht vermeldt, heeft verweerder niet van hem ontvangen, aldus verweerder.
4.13 De voorzitter stelt vast dat de juistheid van deze verwijten niet uit het onderhavige klachtdossier blijkt, terwijl verweerder de verwijten bovendien gemotiveerd heeft betwist.
4.14 Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 29 maart 2018.
Deze beslissing is in afschrift op 29 maart 2018 verzonden.