Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-11-2010
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2010:YA1374
Zaaknummer
5647
Inhoudsindicatie
Verweerder ontvankelijk in hoger beroep ook na vrijwillige doorhaling van het tableau. Verweerder had behandeling van letselschade van klaagster overgenomen. Verwijt van onvoldoende inspanning de slotdeclaratie van klaagster door de verzekeraar te laten vergoeden. Ongegrond.
Uitspraak
29 november 2010
No. 5647
Hof van Discipline
Beslissing
naar aanleiding van het hoger beroep van
verweerder
tegen:
klaagster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 13 november 2009, onder nummer 56/08, aan partijen toegezonden op 17 november 2009, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van enkele waarschuwing is opgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 december 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de antwoordmemorie van klaagster.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 september 2010, waar zijn verschenen:
- verweerder;
- gemachtigde;
- klager;
- gemachtigde.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:
Verweerder heeft ten behoeve van X. met U. een regeling getroffen over onder meer de kosten van rechtsbijstand, in welke regeling ook zijn betrokken de kosten van rechtsbijstand van klaagster, echter zonder dat met haar af te stemmen. Bovendien heeft verweerder X. aangezet tot wanprestatie en/of onrechtmatig handelen door er niet voor te zorgen dat X. de declaraties van klaagster betaalde, waardoor verweerder zich niet heeft gehouden aan gedragsregel 17. Klaagster begreep, bij de overname van de zaak, dat verweerder haar declaraties mee zou nemen in de regeling met U. voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand. Zij is tussentijds niet in het overleg met de rechtsbijstandverzekeraar betrokken.
4. De feiten
4.1 De navolgende feiten zijn komen vast te staan.
4.2 Vanaf oktober 1996 tot september 2005 heeft klaagster X. bijgestaan in een letselschadezaak. X. was in 1993 en 1994 slachtoffer geworden van ongevallen. Klaagster is namens X. in overleg getreden met diverse verzekeraars, onder wie U. In september 2005 heeft verweerder op verzoek van X. de zaak van klaagster overgenomen.
4.3 Gedurende de periode dat klaagster rechtsbijstand heeft verleend aan X., heeft U. als voorschot op schadevergoeding verscheidene tussentijdse declaraties van haar voldaan. Op het moment dat verweerder de zaak overnam, had klaagster nog niet alle tijd die zij aan de zaak had besteed in rekening gebracht.
4.4 Bij het overnemen van de zaak in september 2005 heeft verweerder aan klaagster toegezegd het nodige te zullen doen om te bevorderen dat de nog openstaande declaratie van klaagster door de verzekeraar zou worden voldaan. Op 9 maart 2006 heeft klaagster haar slotdeclaratie ten bedrage van € 10.459,95 aan verweerder doen toekomen.
4.5 In de periode dat verweerder aan X. rechtsbijstand heeft verleend, heeft hij mondeling en schriftelijk de openstaande declaratie van klaagster herhaaldelijk onder de aandacht gebracht van U. en van de belangenbehartiger van de verzekeraars, R.. Klaagster heeft de kwestie van de openstaande declaratie zelf eveneens nog diverse malen onder de aandacht gebracht van R. en U..
4.6 R. heeft integrale betaling van de slotdeclaratie tegengehouden, omdat zij van oordeel was dat het totaalbedrag van de door klaagster in rekening gebrachte bedragen onredelijk hoog was. Bij brief van 24 november 2006 stelde R. voor om de slotdeclaratie met een bedrag van €4.700,- te verminderen. Daarop heeft klaagster in een brief van 20 december 2006 voorgesteld het ontstane geschil aan de LSA-geschillencommissie voor te leggen, met als alternatief dat zij X. in rechte zou aanspraken. In een brief van 9 januari 2007 liet R. weten er geen bezwaar tegen te hebben dat de declaratie zou worden getoetst maar dat het inschakelen van de LSA geschillencommissie in dat stadium prematuur was.
4.7 In november 2007 heeft U. conform het advies van een R. een deel van de slotdeclaratie voldaan door betaalbaarstelling van € 5.975,-. Er resteerde derhalve een bedrag van € 4.484,95.
4.8 In maart 2008 is tussen X. en U. een vaststellingovereenkomst gesloten, over de totstandkoming waarvan verweerder X. van advies heeft gediend. Deze overeenkomst bevat onder meer de clausule:
“Voor wat betreft de kosten van rechtskundige bijstand, verleend door [het kantoor van klaagster] is naar redelijkheid bevoorschot en wordt er voor het restant finale kwijting verleend. De kosten voor deskundige bijstand verleend door [het kantoor van verweerder] worden separaat volledig voldaan”.
4.9 Nadat de raad van discipline naar aanleiding van de klacht van klaagster het optreden van verweerder verwijtbaar heeft geacht, heeft X. een klacht ingediend tegen klaagster over de door haar verleende rechtsbijstand. Verweerder is voorafgaand aan de behandeling van deze tuchtzaak in hoger beroep op eigen verzoek uitgeschreven als advocaat.
5. De beoordeling
5.1 In de eerste plaats dient het hof te oordelen over de vraag of verweerder ontvankelijk is in zijn beroep tegen de bestreden beslissing. Klaagster heeft immers betoogd dat hij niet-ontvankelijk is omdat hij inmiddels geen advocaat meer is. Deze stelling treft geen doel. De wet stelt beroep tegen een beslissing van de raad van discipline open voor de advocaat die door de beslissing is getroffen en noch aan het instellen, noch aan de behandeling van dat beroep verbindt de wet de voorwaarde dat de advocaat nog als zodanig is ingeschreven. Voorts is het vaste rechtspraak dat de behandeling van een klacht kan worden voortgezet, nadat de advocaat zich heeft laten uitschrijven als advocaat. Daarmee kan immers een maatschappelijk belang zijn gemoeid. Evenzo kan het in het belang van verweerder als gewezen advocaat worden geacht zijn beroep tegen een tuchtrechtelijke veroordeling te handhaven, net zoals klaagster zelf belang heeft bij haar verzet tegen het ongedaan maken van die veroordeling.
5.2 De grieven van verweerder, zoals deze in het navolgende aan de orde komen, treffen doel. Het hof stelt voorop dat de advocaat tot taak heeft het behartigen van de belangen van zijn cliënt en dat hij zich in de eerste plaats daardoor moet laten leiden. Niet is gesteld of gebleken dat de overeengekomen regeling tussen X. en de verzekeraar niet in het belang was van X.. Het hof acht het daarentegen aannemelijk dat X. bij het tot standkomen van de vaststellingsovereenkomst wel gebaat was én dat X. deze regeling wilde. Gegeven het genoemde uitgangspunt zou van verweerder slechts onder bijzondere omstandigheden gevergd kunnen worden dat hij zijn medewerking had moeten onthouden aan het tot standkomen van die overeenkomst omdat deze niet tegemoet zou komen aan het belang van klaagster als vorige advocaat van X. dat eerst haar declaratie zou worden voldaan.
5.3 Naar het oordeel van het hof heeft zich geen situatie voorgedaan die verweerder noodzaakte om voorrang te geven aan het belang van klaagster boven dat van zijn cliënt. Het aangaan van de vaststellingsovereenkomst tussen X. en de verzekeraar heeft niet geleid tot het verloren gaan van rechten of aanspraken van klaagster. Weliswaar was op enig moment namens de verzekeraars gesteld dat men er geen bezwaar tegen had dat de declaratie zou worden getoetst door de LSA-geschillencommissie, tot een afspraak dat de declaratie aan die commissie zou worden voorgelegd was het klaarblijkelijk nog niet gekomen. Indien klaagster meent dat daarover een bindende afspraak bestond waardoor zij rechtstreekse aanspraken jegens de verzekeraar had kunnen doen gelden, kan zij de verzekeraar nog aan die afspraak houden. De finale kwijting kan de aanspraken of afspraken van klaagster immers niet regarderen, aangezien zij daarbij geen partij was.
5.4 Belangrijk is voorts dat klaagster onverkort de mogelijkheid heeft om X. in rechte aan te spreken om betaling van haar declaratie te krijgen, een mogelijkheid die zij blijkens haar brief van 20 december 2006 aan de schade-expert reeds had voorzien. Weliswaar zijn daar kosten en tijd mee gemoeid, maar dat geldt evenzeer voor X. die er blijkbaar desondanks voor heeft gekozen om die confrontatie met klaagster aan te gaan en naderhand bovendien tegen haar te klagen.
5.5 Verweerder kan voorts niet worden verweten dat hij een toezegging jegens klaagster niet is nagekomen of anderszins is afgeweken van hetgeen van hem zou mogen worden verwacht met het oog op de nodige welwillendheid en het vertrouwen tussen advocaten. Gebleken is immers dat hij, alvorens een regeling tot stand was gekomen, wel degelijk herhaalde malen bij de verzekeraar heeft aangekaart dat de laatste declaratie van klaagster nog onbetaald was gebleven. De verzekeraar was niet bereid deze te betalen, vanwege het geschil met klaagster over de redelijkheid van haar declaratie. Dat betekent dat niet is gebleken dat verweerder zijn toezegging niet is nagekomen om te trachten betaling te verkrijgen van die declaratie van klaagster. Verdere inspanningen kunnen van hem in redelijkheid niet gevergd worden en zeker niet, zoals eerder opgemerkt, indien dit mogelijk ten koste zou zijn gegaan van gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt of zou ingaan tegen diens wens de voornoemde vaststellingsovereenkomst te sluiten.
5.6 Ter zitting is namens klaagster nog gesteld dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het uitgangspunt dat de advocaat een honorarium in rekening dient te brengen dat gegeven alle omstandigheden redelijk is. In dit verband is gewezen op een in de letselschade gebruikelijke praktijk, dat een lump sumbetaling voor buitengerechtelijke kosten door opvolgende advocaten in onderling overleg en naar rato wordt verdeeld. Noch daargelaten of dit algemeen gebruikelijk is, ligt een beroep op die praktijk hier niet voor hand nu de vaststellingsovereenkomst tussen X. en de verzekeraar juist bepaalde dat de verzekeraar geen geld beschikbaar zou stellen voor de openstaande declaratie van klaagster.
5.7 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de beslissing van de raad dient te worden vernietigd en de klacht alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
6. De beslissing
Het hof:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 13 november 2009;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht alsnog ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. P.J. Baauw, E.B. Knottnerus, B.J.Th. Bouma en G.W.S. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Verkijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2010.