Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:32

Zaaknummer

7211

Inhoudsindicatie

Verweerder voldeed niet aan vereisten uit diverse verordeningen, mede door een zich al jaren manifesterend alcholprobleem. Gedragingen deden zich met name in de privesfeer voor maar schade voor de advocatuur was aanzienlijk. Schrapping van het tableau.

Uitspraak

                                   

Beslissing van 30 januari 2015

in de zaak 7211

naar aanleiding van het hoger beroep van:

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

zetelende te Den Haag

landelijk deken

inzake de klacht van:

de deken Noord-Nederland

zetelende te Groningen

deken

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 20 juni 2014, onder nummer 14/14, aan partijen toegezonden op 23 juni 2014, waarbij een klacht van de deken tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaar is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2014:170.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij de landelijk deken van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 juli 2014 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    een email van verweerder aan de griffie van het hof van 27 november 2014.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 december 2014, waar de deken, en de landelijk deken, vergezeld van mr. X., zijn verschenen. Verweerder is niet verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder volgens zijn opgave CCV2013 in dat jaar geen vakbekwaamheidspunten heeft behaald;

b)    verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 12 van de Advocatenwet dat onder meer bepaalt dat advocaten verplicht zijn kantoor te houden. Het kantoor van verweerder heeft, in overleg met verweerder, besloten de stageovereenkomst per 1 juli 2013 te beëindigen. Daarmee is ook een einde gekomen aan de huurovereenkomst van verweerder (stagiaire-zelfstandig ondernemer) met genoemd kantoor. Dat betekent dat de stage van verweerder vanaf die datum is geëindigd en verweerder geen kantoor meer heeft maar nog wel op het tableau staat, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 12 van de Advocatenwet;

c)    verweerder niet meer verzekerd is tegen het risico van beroepsaansprakelijkheid omdat zijn (voormalige) kantoor de verzekerings maatschappij heeft laten weten dat verweerder vanaf 1 juli 2013 niet meer op het kantoor werkte en verweerder via de kantoorpolis van zijn kantoor verzekerd was, terwijl verweerder op grond van artikel 3 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit verplicht verzekerd te zijn tegen genoemd risico.

d)    door zijn onder 2.3 en 2.4 van de feiten omschreven gedragingen (zie hierna) heeft verweerder, hoewel het privégedragingen betreft, het vertrouwen in de advocatuur geschaad (art. 46 Advocatenwet, 3e toetsingsnorm). Verweerder heeft weliswaar cassatie ingesteld maar de feiten staan in cassatie niet meer ter discussie.

4    FEITEN

4.1    De raad heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn niet bestreden en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.

2.2    Verweerder is gedurende de jaren 1986 en 1987 als advocaat-stagiaire werkzaam geweest bij advocatenkantoor H. te G. Daarna is verweerder enkele jaren werkzaam geweest in het onderwijs en op 20 november 2009 opnieuw beëdigd als stagiaire (ondernemer) bij het advocatenkantoor S. te W.

2.3    Gebleken is blijkens een mededeling van het Openbaar Ministerie en een persbericht in een regionaal dagblad van 22 februari 2013 dat er strafvervolging was ingesteld jegens verweerder wegens overtreding van de artikelen 6 (verwijtbaar toebrengen van zwaar lichamelijk letsel), 7 (doorrijden na een aanrijding) en 8 (rijden onder invloed) Wegenverkeerswet 1994. Op het moment van het ongeval bleek verweerder een ademalcoholgehalte te hebben dat 5½ keer zoveel was als wettelijk toegestaan [hof: 1.200 microgram/milliliter]. Verweerder is gedagvaard ter zitting van de rechtbank Noord-Nederland en bij vonnis van 26 april 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met een aantal bijzondere voorwaarden alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaar(met aftrek). Bij arrest van het Gerechtshof A. d.d. 29 november 2013 is het vonnis van de rechtbank weliswaar vernietigd, maar de straf is in hoger beroep dezelfde gebleven.

2.4    Op 29 mei 2013 is tijdens een gesprek waarbij onder meer de deken en verweerder aanwezig waren, gebleken dat verweerder vanaf begin september 2012 wegens zijn slechte geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat was de praktijk uit te oefenen. Gelet op de arbeidsongeschiktheid van verweerder is op 30 mei 2013 aan verweerder en zijn patroon schriftelijk meegedeeld dat de stage van verweerder van rechtswege was geschorst in ieder geval vanaf 3 september 2012. Voorts is aan verweerder meegedeeld dat hij vanaf genoemde datum niet meer als advocaat kon optreden en is verweerder ook op de hoogte gesteld van de gevolgen van de schorsing.

4.2    Het hof neemt voorts in overweging dat verweerder vier maal eerder is veroordeeld wegens rijden onder invloed, in 1989, 2002, 2006 en 2008. Daarbij zijn boetes en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd. Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verweerder al meer dan een kwart eeuw kampt met een alcoholverslaving. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of verweerder de opgelegde gevangenisstraf inmiddels (geheel of gedeeltelijk) heeft ondergaan.

4.3    De in de klachtonderdelen a tot en met c genoemde feiten staan als niet betwist vast. Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld en derhalve ook geen grief gericht tegen het oordeel van de raad dat daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerders voormalig patroon heeft de deken inmiddels laten weten dat hij, de voormalig patroon, zich per 1 augustus 2014 van het tableau zal laten schrappen.

4.4    Een procedure ex artikel 12 lid 4 Advocatenwet (schrapping op grond van geen kantoorhouden) is bij de rechtbank aanhangig gemaakt.

4.5    In de email van 27 november 2014 schrift verweerder onder meer:

    Ik heb besloten me te laten schrappen van het tableau. (…) Ik beraad me nog over mijn toekomst in de advocatuur.

    Dat verweerder zich heeft laten schrappen heeft het hof ter zitting van 1 december 2014 bij gebreke aan informatie dienaangaande niet kunnen vaststellen.

    

5    BEOORDELING

5.1    Het hoger beroep van de landelijk deken keert zich alleen tegen de opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing van een jaar. Het dekenappel strekt ertoe om ter bescherming van rechtzoekenden de op te leggen maatregel te heroverwegen en alsnog de maatregel van schrapping van het tableau op te leggen.

    5.2    De raad heeft het verweer als volgt verwoord:

Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de klachten niet betrekking hebben op zijn functioneren als advocaat maar in de privésfeer liggen. Hij heeft geen problemen als advocaat. Ten einde de privéproblemen het hoofd te bieden volgt hij therapie. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de beëindiging van de relatie met het advocatenkantoor geen verband hield met het auto-ongeluk dat verweerder heeft veroorzaakt, maar omdat het financieel niet meer uitkon. Verweerder heeft een zware depressie gehad, volgde een therapie en wilde worden opgenomen. Dat bleek in G. niet mogelijk. Op een gegeven moment is hij weer aan het werk gegaan. De alcoholverslaving heeft echter diep ingegrepen. Hij is nu 9 maanden onder behandeling en meent dat hij weer aan het werk kan. De punten over 2013 moet hij nog inhalen. Een schrapping van het tableau zou een te ingrijpende maatregel zijn, nu hij bezig is zijn problemen de baas te worden en met succes therapie volgt tegen zijn alcoholverslaving.

    5.3    De raad heeft bij het opleggen van de maatregel rekening gehouden met het feit dat het (bij klachtonderdeel d) gaat om privé-gedragingen en dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn problemen zeer serieus aanpakt en dat er op vertrouwd mag worden dat verweerder de alcoholverslaving en de daarmee samenhangende problemen te boven komt.

    5.4    Het hof stelt voorop dat een eventuele schrapping op eigen verzoek of door de rechtbank ex artikel 12 Advocatenwet gelast niet aan een schrapping als tuchtmaatregel in de weg staat. De email van 27 november 2014 noopt derhalve niet tot het achterwege laten van een beslissing, nog daargelaten dat van effectuering van het voornemen van verweerder tot 1 december 2014 niet is gebleken.

    5.5    Het hof neemt voorts in overweging dat in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat – zoals hier: in privéhoedanigheid -, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Privégedragingen van een advocaat zijn alleen dan tuchtrechtelijk van belang indien er voldoende aanknopingspunten zijn (of: verband bestaat, of: verwevenheid is) met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven te laten gelden, dan wel de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht

    5.6    Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de bezwaaronderdelen a, b en c, in hun onderling verband beschouwd, alleen al de schrapping van het tableau. Verweerder voert geen praktijk, houdt geen kantoor, verwerft geen studiepunten, is niet verzekerd en heeft geen patroon. Bij die toestand past niet dat verweerder op het tableau als advocaat staat ingeschreven. Er kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt van worden gemaakt dat hij geen gevolgen verbindt aan deze feitelijke situatie en zich niet vrijwillig heeft doen schrappen van het tableau. Voortzetting van een feitelijk niet gevoerde praktijk is onverantwoord. En daarbij is nog niet in aanmerking genomen dat verweerder nog geen praktijk kan uitoefenen in de tijd dat hij de gevangenisstraf moet ondergaan.

5.7    Het hof is voorts van oordeel dat de gedragingen van een advocaat die leiden tot een veroordeling tot een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een misdrijf, een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daaraan doet niet af dat de gedragingen zich mogelijk in de privésfeer voordeden. Door deze gedragingen wordt het aanzien van de advocatuur zonder meer in ernstige mate en onherstelbaar geschaad. Het hof is van oordeel dat de aard en ernst van het misdrijf - een ernstig auto-ongeluk veroorzaken onder invloed van (veel) alcohol – eveneens de schrapping van het tableau rechtvaardigt. De gedraging is absoluut ongeoorloofd voor iedereen, maar in het bijzonder voor een advocaat.

    5.8    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat verweerder niet alleen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn problemen zeer serieus aanpakt, maar evenmin dat er op vertrouwd kan worden dat verweerder de alcoholverslaving en de daarmee samenhangende problemen te boven komt. Dat verweerder al 9 maanden onder behandeling is en dat hij therapie volgt, rechtvaardigen deze conclusies niet. Een deugdelijke (medische) onderbouwing heeft verweerder niet aan zijn stellingen ten grondslag gelegd. Juist omdat verweerder in het verleden vier maal eerder (strafrechtelijk) is gewaarschuwd, maar daarna keer op keer niet adequaat heeft gehandeld, en tevens erkent dat hij alcoholverslaafd is (geweest), dient behoedzaam en terughoudend te worden omgegaan met de eigen opvattingen van verweerder ten aanzien van de problematiek. Bovendien neemt de omstandigheid dat verweerder therapie volgt het strafbare feit niet weg, noch de schade die het aanzien van de advocatuur heeft geleden.

    5.9    Het hof neemt ten slotte nog in overweging – last, maar zeker niet least – dat de justitiabele die zich tot verweerder wendt niet bekend zal zijn met de hiervoor gesignaleerde alcoholproblematiek en daarmee samenhangende problemen, en derhalve bescherming behoeft.

    5.10    De grief van de landelijk deken slaagt. Er wordt als volgt beslist.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het resort Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2014 onder nummer 14/14, maar alleen voor wat betreft de opgelegde maatregel;

en, in zoverre opnieuw recht doende:

-    schrapt verweerder van het tableau.

Aldus gewezen op 1 december 2014 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. A. Beker, T. Zuidema, D.J. Markx, M. Pannevis, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015