Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:36

Zaaknummer

160280

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Gegrond. Verweerder heeft in een drietal klachtzaken stelselmatig niet gereageerd op verzoeken van de deken. Daarnaast heeft verweerder verwijtbaar gehandeld door niet-tijdig een conclusie van antwoord te nemen. Verweerder heeft tegen de deken en de raad gelogen over de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Het is volstrekt onverantwoord dat verweerder onverzekerd praktijk voert. De ernst van de gedragingen, de volharding van verweerder in het gedrag en zijn tuchtrechtelijk verleden laten geen andere keus dan de maatregel van schrapping. Proceskostenveroordeling. Bekrachtiging.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing

van 6 maart 2017

in de zaak 160280

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s Hertogenbosch (verder: de raad) van 17 oktober 2016, gewezen onder nummers 16-465/DB/LI d, 16-740/DB/LI d en 16-759/DB/LI d, aan partijen toegezonden op 17 oktober 2016, waarbij de bezwaren van de deken tegen verweerder gegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau is opgelegd met veroordeling tot betaling van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:157.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 november 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 januari 2017, waar de deken is verschenen (evenals de heer en mevrouw A, als toehoorders; één van de dekenbezwaren heeft op hun klacht betrekking).

3    HET DEKENBEZWAAR

3.1    De bezwaren van de deken houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

16-465/DB/LI d, G B.V.

1.    stelselmatig niet/niet tijdig reageert op verzoeken van de deken en daardoor de deken in zijn toezichthoudende taak belemmert;

2.    niet tijdig en zonder verschoonbare reden in rechte heeft geconcludeerd waardoor hij jegens de cliënt niet de zorg in acht heeft genomen die van hem had mogen worden verwacht;

3.    de aansprakelijkstelling ter veiligstelling van rechten had dienen door te leiden naar de assuradeur, hetgeen hij niet heeft gedaan.

16-740/DB/LI d, de heer S (verder: S)

stelselmatig niet/niet tijdig reageert op verzoeken van de deken en daardoor de deken in zijn toezichthoudende taak belemmert.

16-759/DB/LI d, de heer en mevrouw A (verder: A c.s.)

stelselmatig niet/niet tijdig reageert op verzoeken van de deken en daardoor de deken in zijn toezichthoudende taak belemmert.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

16-465/DB/LI d, G B.V.

4.1    G B.V. is op 30 september 2015 gedagvaard door S Ltd. om op 27 januari 2016 te verschijnen ter terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant. G B.V. heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die zich op 27 januari 2016 voor G B.V. heeft gesteld. De door verweerder aan G B.V. verzonden declaratie ten bedrage van € 6.020,50 is door G B.V. voldaan.

4.2    Op 11 april 2016 is G B.V. gebleken dat verweerder had verzuimd om een conclusie van antwoord in te dienen, ten gevolge waarvan de rechtbank heeft bepaald dat op 1 juni 2016 vonnis zou worden gewezen. Bij brief d.d. 11 april 2016 heeft G B.V. verweerder aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Bij brief d.d. 11 april 2016 heeft G B.V. de deken verzocht om gebruik te maken van zijn toezichthoudende taak.

4.3    Bij brief d.d. 13 april 2016 heeft de deken verweerder verzocht om binnen acht dagen te reageren, hem te bevestigen dat hij de aansprakelijkstelling heeft doorgeleid naar zijn assuradeur en een bewijs daarvan te verstrekken.

4.4    Omdat een reactie van verweerder uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 21 april 2016 verzocht om alsnog binnen drie dagen te reageren.

4.5    Op 22 april 2016 ontving de deken de brief van verweerder d.d. 19 april 2016, waarin verweerder de deken heeft medegedeeld dat hij de rechtbank ter rolle van 9 respectievelijk 16 maart 2016 had verzocht om wegens klemmende reden een nader uitstel te verlenen, welk verzoek was afgewezen. Verweerder heeft de deken voorts medegedeeld dat hij, alvorens een nader standpunt in te nemen, het vonnis van 1 juni 2016 wilde afwachten.

4.6    Bij brief d.d. 22 april 2016 heeft de deken verweerder medegedeeld diens visie niet te delen. De deken heeft verweerder voorts wederom verzocht om te bevestigen dat de claim was doorgeleid naar de assuradeur. De deken heeft verweerder verzocht om binnen drie dagen te reageren.

4.7    Omdat een reactie uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 3 mei 2016 medegedeeld dat een dekenbezwaar zou worden ingediend indien verweerder niet alsnog binnen twee dagen zou reageren. Ook op deze brief heeft verweerder niet gereageerd. Het herhaald rappel d.d. 10 mei 2016 bleef eveneens onbeantwoord.

4.8    Bij brief d.d. 20 mei 2016 heeft de deken zijn bezwaar kenbaar gemaakt aan de raad.

4.9    De rechtbank Oost-Brabant heeft de vordering van S Ltd. volledig toegewezen. G B.V. heeft tegen dit vonnis (van 1 juni 2016) hoger beroep ingesteld.

4.10    Bij het beroepschrift van 16 november 2016 is de verlangde reactie in de klachtzaak niet gevoegd.

4.11    Verweerder is niet op de zitting van de raad van 29 augustus 2016 verschenen. Hij verscheen wel ter zitting van de raad van 12 december 2016, waar een zgn. art. 60b-verzoek van de deken werd behandeld.

4.12    Blijkens het proces-verbaal van deze laatste zitting erkent verweerder dat hij de beantwoording van de verzoeken van de deken eerder had moeten oppakken. Hij verzocht hem nog een week te verlenen om de zaken op orde te brengen.

4.13    Voorts heeft verweerder op deze laatste zitting opgemerkt nog een paar dagen nodig te hebben om aan te tonen verzekerd te zijn.

4.14    Ter gelegenheid van de kantoorbezoeken van de deken op 22 en 29 december 2016 waren de reacties van verweerder in de klachtzaken niet beschikbaar.

4.15    Op 22 december 2016 heeft verweerder, gevraagd naar de beroepsaansprakelijk- heidsverzekering, eerst geantwoord dat de polis niet voorhanden was, vervolgens dat die bij de boekhouder zou zijn en ten slotte erkend dat hij al een jaar niet meer verzekerd was omdat de premie niet was betaald.

4.16    Bij het appelschrift in de 60b-zaak is dan eindelijk de reactie in de klachtzaak bijgevoegd, een brief aan de deken d.d. 14 januari 2017.

16-740/DB/LI d, S

4.17    Bij brieven d.d. 11, 20 en 30 mei en 13 juni 2016 heeft de heer S bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Bij brief d.d. 16 juni 2016 heeft de deken de klacht doorgestuurd aan verweerder met het verzoek om binnen drie weken te reageren.

4.18    Omdat een reactie uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 12 juli 2016 een rappel gestuurd met het verzoek om alsnog binnen tien dagen te reageren. Omdat een reactie wederom uitbleef heeft de deken nogmaals gerappelleerd bij brief d.d. 22 juli 2016 waarin de deken verweerder een dekenbezwaar in het vooruitzicht heeft gesteld indien verweerder niet binnen tien dagen zou reageren. Ook die brief is onbeantwoord gebleven.

4.19    Bij brief d.d. 2 augustus 2016 heeft de deken zijn aanvullende bezwaar kenbaar gemaakt aan de raad.

4.20    Ook voor deze zaak geldt dat de door de deken verlangde reacties op de zittingen van de raad van 29 augustus 2016 en 12 december 2016 en tijdens de kantoorbezoeken niet beschikbaar waren.

4.21    Bij het verweerschrift in de 60b-procedure is de reactie overgelegd, een brief d.d. 4 januari 2017 aan de deken.

16-759/DB/LI d, A c.s.

4.22    Bij brief d.d. 29 december 2015 hebben de heer en mevrouw A bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Bij brief d.d. 13 januari 2016 heeft de deken de klacht doorgestuurd aan verweerder met het verzoek om binnen drie weken te reageren.

4.23    Omdat een reactie uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 16 februari 2016 een rappel gestuurd met het verzoek om alsnog binnen vijf dagen te reageren. Bij brief d.d. 23 februari 2016 heeft verweerder op de klacht gereageerd.

4.24    Bij brieven d.d. 16 maart en 30 mei 2016 hebben de heer en mevrouw A gereageerd. Bij brief d.d. 7 juni 2016 heeft de deken verweerder verzocht om binnen acht dagen te reageren. Omdat een reactie van verweerder uitbleef heeft de deken verweerder bij brief d.d. 24 juni 2016 verzocht om alsnog binnen vijf dagen te reageren. Omdat een reactie nog steeds uitbleef heeft de deken nogmaals gerappelleerd bij brief d.d. 8 juli 2016, in welke brief de deken verweerder een dekenbezwaar in het vooruitzicht heeft gesteld indien verweerder niet binnen vijf dagen zou reageren. Bij e-mailbericht d.d. 15 juli 2016 heeft verweerder deken bericht dat hij uiterlijk op 18 juli 2016 zou reageren. De deken heeft echter geen reactie meer van verweerder ontvangen.

4.25    Bij brief d.d. 4 augustus 2016 heeft de deken zijn aanvullende bezwaar kenbaar gemaakt aan de raad.

4.26    Ook voor deze zaak geldt dat de door de deken verlangde reacties op de zittingen van de raad van 29 augustus 2016 en 12 december 2016 en tijdens de kantoorbezoeken niet beschikbaar waren.

4.27    Bij het verweerschrift in de 60b-procedure is de reactie overgelegd, een brief d.d. 4 januari 2017 aan de deken.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft op de ochtend van de zitting (van 12:15 uur) van 30 januari 2017 bij het hof om 9:08 uur aanhouding verzocht van de behandeling met als reden dat hij vanwege psychische omstandigheden niet in staat was te verschijnen. Dit verzoek is als tardief en niet onderbouwd afgewezen terwijl er ook geen reden wordt aangevoerd waarom verweerder op een volgende zitting wel zou kunnen verschijnen. Overigens heeft verweerder in zijn verhouding tot de deken en de raad zich veelvuldig bediend van niet nader onderbouwde aanhoudingsverzoeken. Het feitenrelaas geeft een verkort overzicht. Dat de zaak verweerder aangrijpt is alleszins begrijpelijk, maar als dat aan verschijnen in de weg staat, wat verweerder had kunnen voorzien, dan had verweerder een gemachtigde kunnen aanwijzen om zijn belangen te verdedigen.

5.2    De gegrondheid van de bezwaren die betrekking hebben op het niet reageren op de verzoeken van de deken in de drie klachtzaken volgt aanstonds uit het feitenrelaas. Het verweer (appelgrond 1) als zou het niet de bedoeling zijn geweest om de dekenonderzoeken te frustreren en dat de handelwijze oorzaak vindt in ernstige privéproblemen nemen de gegrondheid niet weg. Het had op de weg van verweerder gelegen zijn praktijk zodanig in te richten dat door derden geen hinder wordt ondervonden van privéproblemen.

5.3    Voor het niet-tijdig nemen van de conclusie van antwoord in de zaak van G B.V. beroept verweerder zich blijkens de brief aan de rolrechter op ‘ziekte/onverwacht fysiek malheur’. Hij stelt dat de rechtbank deze ten onrechte niet als klemmende reden heeft aangemerkt, dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewerkt aan een comparitie/pleidooi, en dat de rechtbank ten onrechte de weigerachtige houding van de wederpartij niet heeft meegewogen.

Dit verweer faalt. Verweerder mocht er niet op vertrouwen dat de rechtbank deze - overigens niet-onderbouwde - ziekte/malheur zou aanmerken als toereikende grond voor aanhouding. Bovendien mocht verweerder de zaak van G B.V. niet in een positie brengen waarin deze terecht is gekomen. Als het zo is dat de bedoelde privéproblemen in de weg staan aan het adequaat optreden in een zaak, dan dient de zaak te worden overgedragen aan een andere advocaat.

5.4    Het standpunt van verweerder als zouden de klachten ongegrond zijn (appelgrond 3) is niet relevant en is geen rechtvaardiging voor de belemmering van de onderzoeken door de deken.

5.5    Ten aanzien van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is komen vast te staan dat verweerder tegen zowel de deken als de raad heeft gelogen. Het is bovendien volstrekt onverantwoord dat verweerder onverzekerd praktijk heeft gevoerd.

5.6    Verweerder zijn eerder tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd: naast berispingen

2008: schorsing van 2 maanden;

2009: schorsing van 3 maanden;

2012: voorwaardelijke schorsing van 1 maand; nadien is de tenuitvoerlegging gelast;

2013: voorwaardelijke schorsing van 1 maand; nadien is de tenuitvoerlegging gelast;

2014: schorsing van 1 maand;

2014: schorsing van 4 maanden, door het hof in 2015 verhoogd tot 6 maanden.

5.7    Naast de drie klachtzaken die hiervoor werden genoemd zijn er nog twee klachtzaken aanhangig bij de deken.

5.8    De raad heeft in rechtsoverweging 6 de opgelegde maatregel uitvoerig gemotiveerd. Het hof deelt die motivering en maakt deze tot de zijne.

Naar het oordeel van het hof heeft de raad terecht en op goede gronden – kort samengevat - overwogen dat de ernst van de verweten gedragingen, de volharding van verweerder in dat gedrag en zijn tuchtrechtelijk verleden geen andere keus laten dan de maatregel van schrapping. Eerdere schorsingen hebben immers niet geleid tot ander gedrag, vgl. HvD 11 juli 2016, 160025.

Daarbij komt dat verweerder zijn klachtwaardig handelen in deze tuchtrechtelijke procedures heeft willen verbloemen met aanhoudingsverzoeken en met onwaar-heden. Dit alles brengt mee dat verweerder onwaardig is het beroep van advocaat nog langer uit te oefenen. Schrapping van het tableau is de enig passende maatregel, vgl. HvD 7 maart 2016, 7412.

Evenals de raad is het hof van oordeel dat enig perspectief op verbetering ontbreekt (appelgrond 2). Het hof heeft geen redenen gevonden (die zijn ook niet aangevoerd) waaraan vertrouwen kan worden ontleend dat verweerder praktijk zal kunnen voeren zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Naast dat blijkt van het ontbreken van enig inzicht in de (ernst van de) problematiek bij verweerder (hij heeft slechts aandacht voor zijn privéproblemen, niet voor de zaken van zijn cliënten), heeft hij evenmin adequate maatregelen genomen om de praktijkvoering te verbeteren, bijvoorbeeld door coaching, hoewel daar toch, gelet op hiervoor opgelegde maatregelen, alle aanleiding voor was.

5.9    Nu het bezwaar gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse orde van advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing waarvan beroep;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160280”.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. L. Ritzema, P.T. Gründemann, M.M.H.P. Houben en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.

griffier    voorzitter

De beslissing is verzonden op 6 maart 2017.