Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-04-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:70

Zaaknummer

160162

Inhoudsindicatie

Zaak 16-030B (tenuitvoerlegging)

Inhoudsindicatie

Ingevolge het bepaalde in artikel 48g van de Advocatenwet staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke schorsing. Dat betekent dat verweerder niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging.

Inhoudsindicatie

Zaken 16-030A, 16-155 en 16-352

Inhoudsindicatie

Het hof concludeert, met de raad, dat alle bezwaren gegrond zijn. Verweerder onttrekt zich stelselmatig aan het toezicht van de deken, terwijl de vele tegen hem bij de deken ingediende klachten zeer ernstig zijn. Verweerder is al vele malen door de tuchtrechter veroordeeld, veelal voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag.

Inhoudsindicatie

Volgt bekrachtiging van de beslissing van de raad.

Uitspraak

Beslissing

                                   

van 21 april 2017   

in de zaak 160162

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar:

-     de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 23 mei 2016, onder nummers 16-030A, 16-155 en 16-352/DB/LI/D, aan partijen toegezonden op 23 mei 2016, waarbij de bezwaren van de deken gegrond zijn verklaard en aan verweerder de maatregel van schrapping is opgelegd en is bevolen deze schrapping openbaar te maken, met veroordeling van verweerder tot betaling van de proceskosten van

€ 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.    

    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:80. 

-    de beslissing van de raad van 23 mei 2016, onder nummer 16-030B/DB/LI/D, aan partijen toegezonden op 23 mei 2016, waarbij de raad de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 15 december 2014 aan verweerder opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken heeft gelast met de bepaling dat de schorsing in werking treedt op 1 juni 2016.

    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:79. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissingen in hoger beroep is gekomen, is op 21 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de email van verweerder aan het hof van 22 september 2016.

2.3    Nadat de behandeling van de zaak, aanvankelijk bepaald op 23 september 2016, op verzoek van verweerder voor langere tijd is aangehouden heeft het hof de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 maart 2016, waar verweerder en de deken zijn verschenen.

3    HET DEKENBEZWAAR

De bezwaren van de deken houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

in klachtzaak 16-030A:

verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken noch op rappels van de deken om te antwoorden op verschillende bij de deken tegen hem ingediende klachten, waardoor verweerder de deken in zijn toezichthoudende taak heeft belemmerd;

in klachtzaak 16-155:

verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken noch op rappels van de deken om te antwoorden op diens brieven inzake:

a.    een door de president van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch over verweerder ingediende klacht;

b.    verweerders houding jegens de vertegenwoordiger van de […] en verweerders standpunt inzake diens rapportage,

waardoor verweerder de deken heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak;

in klachtzaak 16-352/DB/LI/D:

verweerder niet althans niet naar behoren heeft gereageerd op verzoeken noch op rappels van de deken om te antwoorden op diens brieven inzake:

a.    een door mr. X, senior rechter bij de rechtbank Gelderland, over verweerder ingediende klacht;

b.    vervanging van verweerder tijdens diens ziekte;

c.    een e-mail van 15 maart 2016 van mr. Y, griffier van het kabinet van de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant over het handelen van verweerder in een strafzaak omtrent de voortgang van getuigenverhoren,

waardoor verweerder de deken heeft belemmerd in zijn toezichthoudende taak.

4    VORDERING EX ARTIKEL 48E ADVOCATENWET

De deken vordert tenuitvoerlegging van de beslissing van de raad van 15 december 2014, aangezien verweerder zich gedurende de door de raad bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

5    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

(klachtzaak 16-030A)

5.1    Bij brief van 21 november 2015 heeft een advocaat klachten tegen verweerder bij de deken ingediend namens zijn cliënte A, de wederpartij van de cliënt van verweerder in een procedure tot ontruiming van een woning. De klacht houdt in dat verweerder een kort geding tot ontruiming onnodig vertraagt en traineert door meerdere malen uitstel te vragen en de rechter tot twee maal toe te wraken, dat verweerder heeft gezwegen waar hij had moeten spreken (aangezien zijn cliënt de woning bij de laatste behandeling in kort geding al had verlaten), en dat verweerder tegen beter weten in vervalste betalingsbewijzen had overgelegd. De deken heeft verweerder bij brieven van 2 en 4 december 2015 gevraagd op de klachten te reageren en heeft op 8 januari 2016 gerappelleerd.  

5.2    Bij brief van 26 november 2015 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, tegen verweerder een klacht bij de deken ingediend wegens disrespect van de rechtbank en het stelselmatig en oneigenlijk gebruik maken van het wrakingsmiddel. In een door de rechtbank opgemaakt proces-verbaal van 24 november 2015 staat dat verweerder heeft gezegd dat de rechtbank incest pleegt door haar beslissing te motiveren door uit eigen werk voor te lezen en dat de rechtbank processen-verbaal censureert. Verweerder heeft bij die zitting de rechter willen wraken, waarbij hem door de rechter is voorgehouden dat de wrakingskamer op 1 juli 2015 had beslist dat verdere wrakingsverzoeken van verweerder niet meer in behandeling worden genomen.

De deken heeft verweerder bij brief van 2 december 2015 gevraagd op de klacht te reageren en heeft bij brief van 8 januari 2016 gerappelleerd. 

5.3    Bij brief van 2 december 2015 heeft de Raad van Bestuur van […] een klacht bij de deken ingediend tegen verweerder in een zaak waarin verweerder als advocaat zijn eigen belangen […] behartigde. De klacht houdt in dat verweerder bij en na de zitting een medewerkster van […] onheus heeft bejegend.

De deken heeft verweerder bij brief van 11 december 2015 gevraagd op de klacht te reageren en heeft bij brief van 8 december 2016 gerappelleerd.  

(klachtzaak 16-155)

5.4    Bij brief van 5 november 2015 heeft de president van het gerechtshof Den Bosch een klacht bij de deken ingediend tegen verweerder. De klacht betrof zes zaken en hield kort weergegeven in dat verweerder vele oneigenlijke aanhoudings- en verwijzingsverzoeken had gedaan en herhaaldelijk wrakingsverzoeken had ingediend. De deken heeft verweerder bij brief van 13 november 2015 gevraagd op deze klachten te reageren en heeft op 2 februari 2016 gerappelleerd.

5.5    Bij brief van 10 december 2015 heeft de deken verweerder verzocht om onheuse bewoordingen jegens de heer B van de […], door verweerder geuit in een gesprek op 26 augustus 2015, in te trekken, en inhoudelijk aan te geven op welke gronden verweerder het niet eens is met het rapport van de heer B, bij gebreke waarvan de deken tuchtrechtelijke maatregelen in het vooruitzicht stelt.

Bij brief van 21 januari 2016 heeft de deken gerappelleerd.

(klachtzaak 16-352)

5.6    Bij email van 18 februari 2016 heeft een senior rechter van de rechtbank Gelderland een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. De klacht hield in dat verweerder misbruik maakt van het instrument wraking doordat hij een grote hoeveelheid (afgewezen) wrakingsverzoeken heeft ingediend. De deken heeft verweerder bij brief van 25 februari 2016 gevraagd op de klacht te reageren. Bij brief van 25 maart 2016 heeft de deken gerappelleerd.

5.7    Bij email van 14 maart 2016 heeft de deken verweerder gevraagd hem mee te delen dat verweerder een vervanger had ingeschakeld om tijdens de ziekte van verweerder de lopende zaken te behartigen. De deken schrijft dat hem bekend geworden is dat een strafzaak tegen een minderjarige herhaaldelijk is aangehouden omdat verweerder steeds verhinderd was getuigenverhoren bij te wonen. Bij email van dezelfde dag heeft verweerder de deken geantwoord dat hij de deken verzoekt zich afzijdig te houden van de door de deken genoemde zaak, dat er een zaakwaarnemer is als verweerder verhinderd is, en dat de tussenkomst van de deken van alle zijden ongewenst is.

5.8    Bij email van 15 maart 2016 heeft de griffier van het kabinet RC van de rechtbank Oost-Brabant bij de deken gemeld dat verweerder in een strafzaak van een minderjarige in januari 2016 uitstel had gevraagd en sindsdien geen enkele reactie meer gaf op verzoeken om verhinderdata bekend te maken. Bij brief van 18 maart 2016 heeft de deken verweerder verzocht om op deze brief te reageren. Bij brief van 5 april 2016 heeft de deken gerappelleerd.

5.9    Op 11 juli 2016 heeft het hof de beslissing van de raad van 4 januari 2016, waarbij verweerder van het tableau was geschrapt, bekrachtigd (HvD 11 juli 2016, 160025).

6    BEOORDELING

6.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

6.2    De raad heeft overwogen dat vast staat dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken van de deken om te reageren op al deze klachten en signalen. De deken ziet toe op de naleving van de plichten van de advocaat en heeft tot taak een onderzoek in te stellen naar iedere bij hem ingediende klacht. De advocaat is verplicht de deken de nodige inlichtingen te verstrekken. Door niet te antwoorden op de verzoeken van de deken heeft verweerder de deken in zijn taakuitoefening belemmerd. Alle bezwaren zijn mitsdien gegrond. Verweerder maakt ieder onderzoek naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen onmogelijk en onttrekt zich aan het toezicht van de deken. Verweerder is al vele malen tuchtrechtelijk veroordeeld, ook tot (on)voorwaardelijke schorsingen. Een verdere uitoefening van de praktijk van verweerder vormt een zodanig risico voor de behartiging van de belangen van huidige en toekomstige cliënten van verweerder, dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig zou worden ondermijnd, aldus de raad. De raad heeft niet het vertrouwen dat verweerder de voor de beroepsuitoefening van advocaten geldende regels in acht zal nemen. Op die grond heeft de raad verweerder van het tableau geschrapt.

6.3    Verweerder heeft in zijn beroepschrift het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven.

Verweerder wordt door de raad discriminatoir bejegend. Er wordt geen rekening gehouden met zijn verhinderingen. De tuchtprocedure bij de raad is uiterst mager en marginaal. Verweerder beroept zich op het EVRM. Cliënten van verweerders praktijk hebben niet geklaagd. Bij rechters stuit verweerder op een combine van jarenlange ondergrondse samenwerking tegen hem, waartegen de deken verweerder niet beschermt. Verweerder heeft dan ook weinig vertrouwen in de deken. De dekenbezwaren zijn nergens op gebaseerd. Veel belangen van verschillende cliënten vergden dat verweerder rechters heeft gewraakt. Verweerder kan geen advocaat vinden om hem in de tuchtzaak bij te staan. Hij heeft geen gewaarborgde eerste aanleg gehad, zijn aanwezigheidsrecht is geschonden, zodat hij het hof verzoekt de zaak terug te verwijzen naar een andere raad. Verweerder gaat nog inhoudelijk in op een aantal van de hierboven genoemde klachten. Schrapping is wat verweerder betreft niet aan de orde.

6.4    De deken heeft een verweerschrift ingediend en onder meer gesteld dat verweerder niet heeft betwist dat hij niet heeft gereageerd, dat het niet juist is dat er geen cliënten hebben geklaagd, en dat de deken klachten objectief en zonder aanzien des persoons onderzoekt.

6.5    Ter zitting van het hof van 6 maart 2017 heeft verweerder nog naar voren gebracht dat hij een slechte verstandhouding met deze deken heeft, dat er een complot tegen hem is en dat hij door bepaalde rechters als advocaat wordt tegengewerkt, en dat de deken daar geen boodschap aan heeft. Verweerder is nog kort op enkele bezwaren ingegaan. Hij stelt dat hij wel heeft gereageerd op de bezwaren, maar dat hij terughoudend is met zijn bewijzen. De deken heeft dat laatste weersproken; als verweerder een andere visie had gegeven was de deken daar op ingegaan.

Hoger beroep in de zaak 16-030B (tenuitvoerlegging)

6.6    Ingevolge het bepaalde in artikel 48g van de Advocatenwet staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke schorsing. Dat betekent dat verweerder niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging.

Zaken 16-030A, 16-155 en 16-352

6.7    Het bezwaar in al deze zaken houdt in dat verweerder naar de deken niet heeft gereageerd op (herhaalde) verzoeken van de deken om zijn reactie te geven op tegen verweerder bij de deken ingediende klachten. De raad heeft terecht overwogen dat een advocaat verplicht is gevraagde inlichtingen aan de deken te verstrekken, omdat anders het onderzoek door de deken naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen onmogelijk is. Verweerder heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij op de bovengenoemde klachten, die hem door de deken waren voorgehouden, inhoudelijk heeft gereageerd. Zijn reactie thans in zijn beroepsschrift en ter zitting van het hof is, onvolledig, onvoldoende concreet  en wordt door geen enkel stuk ondersteund. Het hof gaat daaraan dan ook voorbij. Verweerder heeft zich daarmee ernstig en veelvuldig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen.

6.8    Van een “complot” tegen hem zoals door verweerder gesteld, is niets gebleken. Verweerder leidt dat kennelijk af uit de reactie van verschillende rechterlijke instanties, die met klachten bij de deken hebben gereageerd op de handelwijze van verweerder om veelvuldig uitstel te vragen, soms daarna niets meer van zich te laten horen en zich onbereikbaar te houden, zich ter zitting onheus te gedragen, en zeer veel wrakingsverzoeken in te dienen, die (vrijwel) allemaal zijn afgewezen, zelfs met de toevoeging dat verdere wrakingsverzoeken niet meer in behandeling zouden worden genomen. Dit geeft niet aan dat rechterlijke instanties tegen verweerder samenwerkten, maar dat verweerder als advocaat herhaaldelijk ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond en het klachtwaardige daarvan niet inziet.

6.9    Het hof wijst het verzoek van verweerder om de zaken terug te verwijzen naar een andere raad, af. Ook al heeft verweerder bij de raad geen verweer kunnen voeren omdat hij daarbij niet aanwezig was – doordat verweerder pas in de nacht voor de zitting een ontoereikend uitstelverzoek had gedaan, dat is afgewezen –, in hoger beroep is verweerder wel ter zitting geweest en heeft hij verweer kunnen voeren en ook gevoerd.

6.10    Het hof concludeert dan ook, met de raad, dat alle bezwaren gegrond zijn.

Verweerder onttrekt zich stelselmatig aan het toezicht van de deken, terwijl de vele tegen hem bij de deken ingediende klachten zeer ernstig zijn. Verweerder is al vele malen door de tuchtrechter veroordeeld, veelal voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag. Bij beslissing van het hof van 11 juli 2016 is verweerder al van het tableau geschrapt. 

De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen en de beslissing zal worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart verweerder niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 23 mei 2016, gewezen onder nummer 16-030B/DB/LI/D;

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort

’s-Hertogenbosch van 23 mei 2016 in de zaken 16-030A, 16-155 en

16-352/DB/LI/D.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, G.J. Visser, H.J. de Groot, N.H. van Everdingen, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.

griffier    voorzitter    

       

De beslissing is verzonden op 21 april 2017.