Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2017

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2017:221

Zaaknummer

170141

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. De deken is ontvankelijk in zijn bezwaren. Een wettelijk voorschrift op grond waarvan de deken vooraf de advocaat op de hoogte moet brengen van zijn klacht en hem de gelegenheid moet geven om zijn zienswijze te geven, ontbreekt. Op grond van de ontvangen signalen van de gemeente en de president van de rechtbank en de overige omstandigheden, waaronder de strafbeschikking ten laste van verweerder sub 2, was de deken bevoegd onderzoek te doen en vragen te stellen. Verweerders hebben de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak door de door hem gevraagde informatie te onthouden. Zij hadden aan het onderzoek geen nadere voorwaarden mogen stellen. Niet valt in te zien dat de deken geen onafhankelijk onderzoek zou kunnen doen en evenmin is sprake van ontstentenis in de zin van artikel 23 Advocatenwet. Ook hebben zij het proactieve toezicht van de deken gefrustreerd door een kantoorbezoek te weigeren en niet alle gevraagde gegevens te verstrekken. Verweerders hebben echter, anders dan de raad heeft geoordeeld, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de gevraagde jaarrekening niet toe te sturen, nu de deken niet heeft onderbouwd waarom de door verweerders verstrekte financiële informatie voor hem ontoereikend was. Onvoldoende besef van de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid. Schorsing voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk. Proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing

van 24 november 2017

in de zaak 170141

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder sub 1

en

   

verweerder sub 2

hierna tezamen: verweerders

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 8 mei 2017, onder nummers 16-1105/DB/OV/D en 16-1187/DB/OV/D, aan partijen toegezonden op 8 mei 2017, waarin de raad naar aanleiding van de dekenbezwaren tegen verweerders sub 1 en sub 2 het volgende heeft beslist:

-    verklaart het bezwaar van de deken in klachtzaak 1105/DB/OV/D jegens verweerders sub 1 en 2 gegrond;

-    verklaart het bezwaar van de deken in klachtzaak 1187/DB/OV/D in beide onderdelen jegens verweerders sub 1 en 2 gegrond;

-    legt aan verweerders sub 1 en 2 ieder afzonderlijk op de maatregel van schorsing voor de duur van zes maanden op;

-    bepaalt dat vijf maanden van voormelde schorsing niet ten uitvoer zullen worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder sub 1 en/of verweerder sub 2 een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet hebben nageleefd;

-    de raad stelt als algemene voorwaarde dat verweerder sub 1 en/of verweerder sub 2 zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    de raad stelt als bijzondere voorwaarden dat verweerder sub 1 en/of verweerder sub 2 binnen één maand nadat onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden:

a) de deken antwoord heeft/hebben gegeven op de door de deken in zijn brief van 23 maart 2016 aan hen gestelde en bij brief van 21 april 2016 herhaalde vragen;

b) een volledige jaarrekening over 2015 aan het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel heeft/hebben doen toekomen;

c) onvoorwaardelijk medewerking heeft/hebben verleend aan het afleggen van een kantoorbezoek door de deken en/of andere leden van de raad dan wel medewerkers van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel, althans op een wijze die de deken goeddunkt;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing in de uitoefening van de praktijk van verweerder sub 1 en verweerder sub 2 ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,                                                                                                          - verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat,

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder sub 1 respectievelijk verweerder sub 2 niet op het tableau staat ingeschreven;

-    stelt de duur van de proeftijd op twee jaren;

-    veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaken 16-1105/DB/OV/D en 16-1187/DB/OV/D ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 per zaak, derhalve in totaal € 2.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-    veroordeelt verweerder sub 2 tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaken 16-1105/DB/OV/D en 16-1187/DB/OV/D ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 per zaak, derhalve in totaal € 2.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2017:91.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 11 mei 2017 ter griffie van het hof ontvangen. Bij brief van 2 juni 2017, ontvangen ter griffie van het hof op diezelfde datum, hebben verweerders een aanvullende memorie van grieven ingediend.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van verweerders d.d. 5 juli 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 6 juli 2017;

-    de brief van verweerders d.d. 11 juli 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 11 juli 2017;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de door verweerders op 12 september 2017 ter griffie van het hof afgegeven producties 40 tot en met 49;

-    de brief van mr. M namens verweerders met als bijlage productie 50 d.d. 15 september 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 15 september 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 25 september 2017, waar verweerders met hun gemachtigde mr. M, en de deken zijn verschenen. Verweerders en mr. M hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    HET DEKENBEZWAAR

3.1    De bezwaren houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

3.2    Klachtzaak 16-1105/DB/OV/D:  verweerders weigeren conform de vigerende regeling mee te werken aan een dekenaal onderzoek naar hun functioneren en hun werkwijze.

De deken heeft voormeld bezwaar als volgt toegelicht:

a.    De feiten en omstandigheden hebben de deken aanleiding gegeven een onderzoek in te stellen naar het functioneren van verweerders in het dossier rondom K. Bovendien heeft de president van de rechtbank de deken bij brief van 17 maart 2016 gevraagd dekenaal onderzoek in te stellen naar het functioneren van verweerders.

b.    De deken heeft verweerders bij brief van 23 maart 2017 verzocht hem in verband met bovenstaande nader te informeren. De deken heeft hierop geen reactie ontvangen. Verweerders stellen ten onrechte voorwaarden aan dekenaal onderzoek, te weten dat dit onderzoek door een andere deken of een ander lid van de raad van de orde zal worden ingesteld.

3.3    Klachtzaak 16-1187/DB/OV/D:

1.    verweerders weigeren mee te werken aan een voorgenomen kantoorbezoek door de deken, met dien verstande dat die bereidheid wellicht wel zou bestaan indien dat bezoek zou worden afgelegd door een lid van de raad van de orde van advocaten in plaats van door de (persoon van de) deken;

2.    verweerders weigeren om informatie te verschaffen naar aanleiding van gestelde vragen, daaronder begrepen het toezenden van de complete jaarrekening 2015.

De deken heeft voormeld bezwaar als volgt toegelicht:

a.    Het enkele feit dat over gedragingen van een toezichthouder klachten zijn ingediend kan geen aanleiding zijn te stellen dat de toezichthouder ten aanzien van de klager zijn toezichthoudende taak niet meer kan en mag uitoefenen totdat deze klachten zijn behandeld.

b.    Verweerders weigeren hun medewerking aan het kantoorbezoek wegens persoonlijke betrokkenheid van de deken bij de wederpartij van de cliënten van verweerders. Hiervan is geen sprake. Ook anderszins zijn er geen (zwaarwegende) argumenten die aanleiding zouden kunnen vormen tot het begin van een conclusie dat de deken zijn toezichthoudende functie niet zou kunnen uitoefenen.

c.    Door het expliciet weigeren medewerking te verlenen aan een kantoorbezoek door de deken en bij herhaling gevraagde stukken niet aan de deken toe te sturen frustreren verweerder een behoorlijke toezichtuitoefening door de deken.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerders staan de familie K, verder te noemen K, sinds 2005 bij in diverse civielrechtelijke- en bestuursrechtelijke procedures tussen K en de gemeente X, verder te noemen de gemeente. Het geschil tussen K en de gemeente heeft betrekking op bestemmingsplanwijzigingen betreffende onroerende zaken van K. Het geschil tussen partijen ving aan met een bezwaar van K tegen een voorbereidingsbesluit van de gemeente in 2005. Er zijn - en worden nog steeds - procedures gevoerd bij de rechtbank, het gerechtshof, de Hoge Raad en de Raad van State.

4.2    Op 16 september 2014 heeft de gemeente met een machtiging tot binnentreden een controle uitgevoerd bij K in verband met de naleving van het bestemmingsplan. Door verweerders is namens K vooraf bezwaar gemaakt tegen het aangekondigde controlebezoek. Tijdens het controlebezoek hebben incidenten plaatsgevonden. Verweerder sub 2 is aangehouden op verdenking van het overtreden van artikel 179 en/of artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (ambtsbelemmering) en is verhoord door de politie. De gemeente heeft de volgende dag aangifte gedaan tegen verweerder sub 2. Verweerders en K hebben op hun beurt aangifte gedaan tegen diverse ambtenaren van de gemeente en de politie.

4.3    De bestuursadviseur van de gemeente heeft de deken per email van 7 oktober 2014 verzocht een afspraak met de burgemeester te maken. Dit in verband met mogelijke ambtsbelemmering door verweerder sub 2 op 16 september 2014 alsmede vraagtekens die werden geplaatst bij de directe en persoonlijke betrokkenheid van verweerders bij het geschil tussen K en de gemeente. Tussen de deken en de burgemeester heeft vervolgens telefonisch contact plaatsgevonden.

4.4    De deken heeft verweerders bij brief van 27 oktober 2014 verzocht met hem een afspraak te maken om van gedachten te wisselen over hetgeen op 16 september 2014 was voorgevallen. De deken heeft bij zijn brief het proces-verbaal van de door de gemeente tegen verweerder sub 2 gedane aangifte en andere – van de gemeente ontvangen – stukken gevoegd.

4.5    Verweerders hebben de deken bij brief van 7 november 2014 nader geïnformeerd en bericht dat de burgemeester onrechtmatig had gehandeld door een machtiging tot binnentreden in de woning van K af te geven. Verweerders hebben de deken uitgenodigd voor een gesprek op hun kantoor voor een nadere kennismaking en gedachtewisseling.

4.6    De deken heeft de burgemeester bij brief van 2 december 2014 bericht op dat moment onvoldoende gronden te zien om een dekenbezwaar bij de tuchtrechter in te dienen. De deken heeft de burgemeester bij brief van 23 december 2014 onder verwijzing naar hun gesprek op 15 december 2014 medegedeeld de uitkomsten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar de aangifte tegen verweerder sub 2 te willen afwachten. In reactie hierop heeft de burgemeester de deken bij brief van 30 december 2014 bericht indiening van de klacht in beraad te houden. De deken heeft ook verweerders bij brief van 23 december 2014 laten weten vooralsnog de uitkomst van het onderzoek van het Openbaar Ministerie af te wachten voordat hij verdere actie zou willen ondernemen.

4.7    De burgemeester heeft bij brief van 8 april 2015 de deken bericht dat aan verweerder sub 2 door middel van een strafbeschikking van 2 februari 2015 een boete van € 150,- is opgelegd. De burgemeester heeft een kopie van de processtukken van het strafdossier van verweerder sub 2 bij zijn brief ingesloten en de deken verzocht een onderzoek in te stellen naar de gedragingen van verweerder sub 2 en zo nodig een klacht bij de raad van discipline in te dienen. Per e-mail van 15 april 2015 heeft de bestuursadviseur van de gemeente de strafbeschikking toegestuurd naar de deken.

4.8    De deken heeft verweerder sub 2 bij brief van 14 april 2015 verzocht hem nader te informeren over de stand van zaken in zijn strafdossier. Verweerder sub 2 heeft de deken bij brief van 16 april 2015 bericht dat door hem verzet was aangetekend tegen de strafbeschikking van 2 februari 2015.

4.9    De deken heeft bij brief van 23 april 2015 aan de burgemeester voorgesteld het verdere verloop in de strafzaak te zullen afwachten. In reactie hierop heeft de burgemeester de deken per e-mail van 12 mei 2015 verzocht een klacht in te dienen tegen verweerders. De deken heeft diezelfde dag telefonisch contact gehad met de burgemeester en besloten zijn voorstel te handhaven.

4.10    Bij brief van 18 mei 2015 heeft het Openbaar Ministerie verweerder sub 2 bericht dat besloten is om de door hem gedane aangiften tegen diverse ambtenaren van de gemeente en de politie niet verder op te pakken. De bestuursadviseur van de gemeente heeft de deken hierover op 21 mei 2015 per e-mail geïnformeerd.

4.11    Per e-mail van 3 juli 2015 heeft de bestuursadviseur van de gemeente de deken geïnformeerd over (nieuwe) aangiften die verweerders namens K hadden gedaan tegen bestuurders en ambtenaren van de gemeente.

4.12    Per e-mail van 31 augustus 2015 heeft de bestuursadviseur van de gemeente de deken een kopie toegezonden van de kort geding dagvaarding die verweerders namens K hadden doen uitbrengen aan de gemeente. Op 2 oktober 2015 heeft hij het vonnis van de voorzieningenrechter en op 26 oktober 2015 de dagvaarding in hoger beroep toegestuurd aan de deken. In reactie hierop heeft de deken gevraagd naar de stand van zaken van de strafzaak. Op 20 november 2015 heeft de bestuursadviseur van de gemeente de deken bericht dat de behandeling van het verzet van verweerder sub 2 tegen de strafbeschikking gepland stond op 30 maart 2016. Voorts heeft hij de deken verzocht de uitkomst van de strafzaak niet langer af te wachten en op kortere termijn nadere stappen te zetten.

4.13    Verweerder sub 1 heeft bij brief van 30 december 2015 een kopie van de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank van 23 december 2015 aan de deken toegezonden. De bestuursrechter heeft onder andere het volgende overwogen: “De rechtbank is voorts van oordeel dat er minder ingrijpende middelen waren om te kunnen vaststellen dat of er sprake was van overtreding van het bestemmingsplan (…..).”  De bestuursrechter heeft het beroep tegen het besluit tot afwijzing van het bezwaar van K tegen een voorbereidingsbesluit van de gemeente gegrond verklaard.

4.14    Verweerders hebben bij brief van 28 december 2015 (en e-mail van 15 januari 2016) middels een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (verder: WOB) de correspondentie van de gemeente dan wel de burgemeester aan de deken opgevraagd. De gemeente heeft de deken op 6 januari 2016 verzocht om zijn zienswijze naar aanleiding van dit verzoek. De deken heeft verweerder sub 1 per e-mail van 15 januari 2016 bericht zich met oog op de vertrouwelijkheid van klacht- en toezichtdossiers, te verzetten tegen openbaarmaking van de correspondentie met de burgemeester en hem in overweging gegeven zijn WOB-verzoek in te trekken en de afspraak met de deken af te wachten. De deken heeft op 19 januari 2016 zijn zienswijze gegeven.

4.15    Hoewel de deken zich formeel verzette, was hij wel bereid om verweerders inzage te verschaffen in het dossier. Per e-mail van 21 januari 2016 is namens de deken een met verweerders gemaakte afspraak tot inzage van het dossier op 22 januari 2016 afgezegd, wegens een benoeming van de deken tot curator in een aantal faillissementen en de sluiting van het bureau van de orde op vrijdag waardoor niemand aanwezig was die verweerders inzage zou kunnen geven in de stukken. Verweerders hebben de deken bericht niet in te stemmen met de annulering van de afspraak, waarop de deken heeft bericht dat geen mogelijkheid bestond de afspraak te laten doorgaan. Verweerders hebben per e-mail van 21 januari 2016 aan de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten bericht dat de deken weigerde verweerders onvoorwaardelijke inzage te geven in een dossier dat hen aanging en hem verzocht de deken te bewegen de afspraak op 22 januari 2016 te laten doorgaan of ervoor te zorgen dat de informatie aan verweerders werd toegezonden. Verweerders hebben zich op 25 januari 2016 gemeld bij het bureau van de deken. Aan verweerders is toen inzage verleend in het beschikbare dossier.

4.16    Verweerders hebben de burgemeester bij brief van 28 januari 2016 aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade wegens onterechte aangifte en aantijgingen aan het adres van verweerder sub 2 alsmede het in strijd met de wet opvragen en gebruiken van informatie, waaronder het strafdossier van verweerder sub 2 en de toezending daarvan aan de deken op 8 april 2015.

4.17    Verweerders hebben op 26 januari 2016 klachten tegen de deken ingediend.

4.18    Verweerders hebben zich bij brief van 26 januari 2016 bij de rechtbank beklaagd over het optreden van een van de rechters in een civiele procedure tussen K en de gemeente. De advocaat van de gemeente heeft de deken op 1 februari 2016 in kennis gesteld van deze brief. De brief heeft geleid tot (e-mail)correspondentie met de sectorvoorzitter civiel, die de brief niet vond ‘getuigen van eerbied voor de rechterlijke macht’, en met de president van de rechtbank. De president van de rechtbank heeft de deken hierover geïnformeerd en verzocht na te gaan of sprake is van een handelen door verweerders in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Verweerders zijn hiervan op de hoogte gesteld door de president van de rechtbank bij brief van 17 maart 2016.

4.19    De deken heeft bij brief van 23 maart 2016 aan verweerders bericht dat hij naar aanleiding van de door hem ontvangen signalen, waaronder die van de president van de rechtbank, heeft besloten een onderzoek te starten. De deken heeft een afschrift van de correspondentie tussen verweerders en de president van de rechtbank van 11 en 17 maart 2016 bijgesloten. In dat verband heeft de deken verweerders verzocht de door hem in die brief gestelde vragen te beantwoorden.

4.20    Verweerders hebben de deken bij brief van 25 maart 2016 bericht zich niet te willen onttrekken aan het onderzoek, maar vanwege de betrokkenheid van de deken slechts te willen meewerken aan een onderzoek door een andere deken.

4.21    Verweerders hebben de algemeen deken per e-mail van 25 maart 2016 verzocht te bewilligen in het verzoek tot aanwijzing van een andere deken, welke e-mail door het college van toezicht op 12 april 2016 is beantwoord. Het college heeft verweerders bericht niet in individuele zaken te kunnen treden en verweerders voorts erop gewezen dat de deken bepaalde taken kan laten uitoefenen door leden van de raad en/of medewerkers van het bureau.

4.22    De deken heeft verweerders op 21 april 2016 verzocht de in zijn brief van 23 maart 2016 gestelde vragen te beantwoorden en hen gewezen op hun verplichting mee te werken aan een dekenaal onderzoek. De deken heeft toegelicht dat de signalen van de rechtbank en de gemeente voor hem voldoende aanleiding zijn om onderzoek te doen naar de opstelling en werkwijze van verweerders in het dossier K.

4.23    Verweerders hebben de algemeen deken bij brief van 25 april 2016 verzocht in de kwestie te interveniëren. Verweerders hebben aangegeven dat zij zich willen onderwerpen aan toezicht maar niet indien dit door de deken wordt uitgeoefend, zulks in verband met de vrees dat gegevens van K via de deken bij de gemeente terecht komen en daarmee hun onafhankelijkheid in het geding komt. Signalen van de president van de rechtbank ontbreken volgens verweerders. Voorts hebben zij de algemeen deken laten weten dat zij hun antwoorden op de door de deken in zijn brief van 23 maart 2016 gestelde vragen hebben gedeponeerd bij de notaris, die deze op eerste verzoek ter beschikking zal stellen aan de algemeen deken, mits deze zelf het toezicht ter hand neemt, of aan de deken indien hij beschikt over een daartoe strekkende in kracht van gewijsde gegane uitspraak. In hun aanvullende memorie van grieven van 2 juni 2017 hebben verweerders de antwoorden zoals gedeponeerd bij de notaris in het geding gebracht.

4.24    De algemeen deken heeft voormelde brief doorgestuurd naar het college van toezicht, welk college de brief bij brief van 20 mei 2016 heeft teruggewezen naar de algemeen deken voor behandeling. De algemeen deken heeft verweerders bij brief van 5 juli 2016 bericht niet aan hun verzoek te zullen voldoen.

4.25    Op 19 juli 2016 heeft de deken zijn (eerste) bezwaar tegen verweerders ingediend.

4.26    Op 19 augustus 2016 hebben verweerders een nieuwe klacht tegen de deken ingediend bij de voorzitter van het hof, inhoudende dat de deken door rauwelijks een dekenbezwaar in te dienen de Gedragsregels 17 en 19 heeft geschonden.

4.27    Bij besluit van 29 september 2016 heeft de gemeente het op 3 augustus 2016 door verweerders ingediende WOB-verzoek om informatie - alle documenten in verband met het contact tussen de gemeente en de burgemeester met de deken - afgewezen.

4.28    Op 6 oktober 2016 hebben verweerders de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de president van de rechtbank.

4.29    Bij brief van 20 oktober 2016 heeft de deken de burgemeester bericht dat hij, gelet op het gegeven dat de uitkomsten van het onderzoek door het Openbaar Ministerie nog niet bekend zijn en de signalen van de gemeente, had besloten een onderzoek naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerders te starten en dat hij in verband daarmee nadere informatie wenste te ontvangen.

4.30    Bij brief van 27 oktober 2016 is namens de deken aan het kantoor van verweerders een kantoorbezoek door een lid van de raad van de orde en een medewerker van het bureau van de orde aangekondigd. Het kantoor van verweerders werd verzocht een aantal stukken toe te sturen. Per e-mail van 31 oktober 2016 is aan verweerder sub 1 bericht dat abusievelijk een verkeerde standaarduitnodiging aan het kantoor van verweerders was verzonden. Bericht werd dat het kantoorbezoek niet namens de deken maar door de deken zou worden gebracht, samen met de directeur van het bureau. Verweerder sub 2 heeft per e-mail van 1 november 2016 de verhinderdata van verweerders doorgegeven.

4.31    Op 3 november 2016 hebben verweerders aan de deken alle door hem op 27 oktober 2016 verzochte stukken, behoudens de complete jaarstukken over 2015, toegestuurd. Diezelfde dag is aan verweerder sub 2 per e-mail bericht dat het kantoorbezoek door de deken en de bureaudirecteur op 6 december 2016 zou plaatsvinden.

4.32    Verweerders hebben per e-mail van 10 november 2016 aan de bureaudirecteur bericht dat een notaris bij het kantoorbezoek aanwezig zou zijn, door wie een verslag van het bezoek zou worden gemaakt.

4.33    Per e-mail van 29 november 2016 heeft de bureaudirecteur aan verweerder sub 2 bericht dat ook een lid van de raad van de orde bij het kantoorbezoek aanwezig zou zijn. Zij verzocht voorts de eerder verzochte complete jaarrekening over 2015  alsnog toe te sturen.

4.34    Verweerders hebben per e-mail van 29 november 2016 aan de bureaudirecteur meegedeeld dat het de deken niet vrij stond om bij het kantoorbezoek aanwezig te zijn. De bureaudirecteur heeft per e-mail van 29 november 2016 bericht dat het kantoorbezoek zou plaatsvinden door de deken, een lid van de orde en de bureaudirecteur. Zij verzocht nogmaals om toezending van de complete jaarrekening over 2015.

4.35    Verweerders hebben bij brief van 1 december 2016 aan de algemeen deken, de deken en het college van toezicht verzocht om verhinderdata in verband met een aanhangig te maken kort geding.

4.36    De deken heeft verweerders per e-mail van 2 december 2016 verzocht hem te berichten of hem op 6 december 2016 de toegang tot het kantoor zou worden geweigerd, in welk geval het kantoorbezoek geen doorgang zou vinden en hij een aanvullend dekenbezwaar zou indienen. De deken heeft per e-mail van 2 december 2016 aan verweerders bericht dat hij bij uitblijven van een reactie op zijn eerdere e-mail op 6 december 2016 op het kantoor van verweerders aanwezig zou zijn. Verweerders hebben per e-mail van 2 december 2016 aan het college van toezicht de e-mailcorrespondentie met de deken toegezonden en bericht dat de aanvraag voor een kort geding die middag naar de rechtbank was verzonden.

4.37    De bureaudirecteur heeft verweerders per e-mail van 5 december 2016 opnieuw verzocht de complete jaarrekening 2015 toe te zenden. Verweerders hebben hierop geantwoord dat zij kennelijk nog niet op de hoogte was van het kort geding en haar verwezen naar de deken. De deken heeft verweerders per e-mail van 5 december 2016 bericht dat het kantoorbezoek op 6 december 2016 zou plaatsvinden en dat de aanzegging van een kort geding daarin geen verandering bracht. Verweerders hebben per e-mail van 5 december 2016 bericht dat zij totdat de rechter een oordeel had gegeven niet konden meewerken aan een kantoorbezoek door de deken en dat het kantoorbezoek op 6 december 2016 derhalve niet zou plaatsvinden. De deken heeft per e-mail van 5 december 2016 bevestigd dat verweerders medewerking aan het kantoorbezoek weigerden en dat dit daarom niet zou plaatsvinden. De deken kondigde aan een dekenbezwaar te zullen indienen.

4.38    De bureaudirecteur heeft per e-mails van 6 en 13 december 2016 namens de deken aan verweerders verzocht om beantwoording van een aantal (aanvullende) vragen en om toezending van de complete jaarrekening over 2015.

4.39    Verweerders hebben bij brief van 13 december 2016 nogmaals nieuwe klachten tegen de deken ingediend.

4.40    De deken heeft bij brief van 22 december 2016 een aanvullend dekenbezwaar tegen verweerders bij de raad ingediend.

4.41    Bij brief van 24 januari 2017 heeft de deken de burgemeester verzocht om een onderbouwing van zijn eerdere stelling dat verweerders zich onnodig grievend hebben uitgelaten. De burgemeester heeft op 6 februari 2017 gereageerd.

4.42    Op 29 maart 2017 is de huidige deken aangetreden. Diezelfde dag hebben verweerders hem verzocht in overleg te treden over normalisering van de verhoudingen.

4.43    Op 23 mei 2017 heeft de deken een verzoek ex artikel 60c Advocatenwet tegen verweerders ingediend. Bij beslissing van 10 juli 2017, gewezen onder nummer 17-394, heeft de raad de deken niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

4.44    De deken heeft nadien, in het kader van een onderzoek en ter voorbereiding op een kantoorbezoek, verweerders om overlegging van informatie gevraagd. Verweerders hebben naar aanleiding hiervan informatie verstrekt aan de deken, met uitzondering van de door de deken verzochte afschriften van alle correspondentie van verweerders met K in de zaak tegen de gemeente. K heeft op 4 september 2017 een kort geding aanhangig gemaakt tegen de deken en verweerders, waarin K heeft gevorderd een verbod voor de deken om van verweerders te eisen dat zij de correspondentie ter beschikking stellen en een verbod van verweerders om de correspondentie te verstrekken aan de deken. Bij beslissing van 21 september 2017, gewezen onder nummer C/08/206754/KG ZA 17-286 (ECLI:NL:RBOVE:2017:3613), heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van K afgewezen.

4.45    Op 22 september 2017 hebben verweerders de secretaris van de Algemene Raad verzocht om hen van het tableau te schrappen. Ook hebben zij die dag de volledige jaarstukken over 2015 aangeleverd aan de deken.

 

5    BEOORDELING

m.b.t. de voorvragen

5.1    De raad heeft de deken ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren en de bezwaren gegrond verklaard. De raad heeft het door verweerders gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van de deken wegens het ontbreken van een objectieve formulering van het dekenbezwaar en vermeende schending van vormvereisten verworpen aangezien in de Advocatenwet geen vormvereisten worden verbonden aan de indiening van een dekenbezwaar. Ten aanzien van het dekenbezwaar in de zaak 16-1105/DB/OV/D heeft de raad overwogen dat verweerders de deken belemmerd hebben in zijn taak om onderzoek in te stellen naar klachten of signalen die hem hebben bereikt, door niet te reageren op verzoeken om inhoudelijk op de door de deken ontvangen signalen te reageren, noch zijn vragen daarover te beantwoorden, althans aan de medewerking aan het dekenale onderzoek nadere voorwaarden te stellen. Aan een advocaat komt geen bevoegdheid toe om nadere voorwaarden te stellen aan een door de deken tegen hem in te stellen onderzoek, aldus de raad. De raad heeft ten aanzien van het dekenbezwaar in zaak 16-1187/DB/OV/D geoordeeld dat een advocaat medewerking dient te verlenen aan proactief toezicht door of namens de deken en dat het een advocaat niet vrijstaat hieraan nadere voorwaarden te verbinden. Nu vaststaat dat verweerders medewerking aan een kantoorbezoek door de deken hebben geweigerd, hebben zij zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad overweegt verder nog dat verweerders de deken belemmerd hebben in diens (financieel) toezichthoudende taak door niet de jaarrekening over 2015 van hun kantoor te verstrekken aan het bureau van de orde van advocaten.

5.2    Verweerders hebben in hun beroepschrift acht grieven geformuleerd tegen de beslissing van de raad. In hun – binnen de beroepstermijn ingediende - aanvullende memorie hebben verweerders vier aanvullende grieven opgeworpen.

5.3    De eerste grief, die gericht is tegen de feitenvaststelling door de raad, is reeds behandeld, doordat het hof hiervoor de relevante feiten opnieuw heeft vastgesteld.

5.4    Met hun tweede grief beklagen verweerders zich erover dat de raad in zijn beslissing niet heeft vermeld dat het (eerste) wrakingsverzoek ter zitting is afgewezen, dat verweerders toen de zittingszaal hebben verlaten en dat de weergave in het proces-verbaal van hetgeen ten aanzien van de wraking ter zitting is voorgevallen fouten bevat. Verweerders verbinden hieraan de conclusie dat sprake is van een nietig geding. Het hof kan verweerders niet volgen in hun betoog.

Verweerders zijn het niet eens met de beslissing van de raad en hebben de zaak door het instellen van hoger beroep aan het hof voorgelegd. Het hoger beroep is bedoeld voor het herstel van vermeende fouten en verzuimen en biedt de gelegenheid tot een volledig feitelijke en juridische herkansing. Het hof beoordeelt in hoger beroep, binnen de door verweerders ingediende grieven, de dekenbezwaren in volle omvang. Daarbij merkt het hof op dat verweerders in hun beroepschrift niet hebben verzocht de zaak naar een raad terug te wijzen en dat daartoe ook ambtshalve geen aanleiding bestaat. Dit betekent dat de tweede grief van verweerders niet slaagt.

5.5    De derde grief van verweerders richt zich tegen de afwijzing van het verzoek van verweerders om de deken niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerders voeren aan dat de deken inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van hoor- en wederhoor (artikel 6 EVRM) en de Gedragsregels 3, 17 en 19 heeft geschonden door zonder aankondiging tot indiening van het dekenbezwaar over te gaan. In dit verband doen verweerders een beroep op de instructie ‘Toezicht en handhaving door de deken’, waarin zou zijn vermeld dat de deken zijn bezwaren aan de betrokken advocaat voorlegt en hem de gelegenheid geeft hierop zijn zienswijze te geven voordat hij overgaat tot het indienen van het bezwaar bij de raad van discipline, alsmede op de uitspraak van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 21 maart 2016 (15-598/A/A).

5.6    De grief faalt. Artikel 46g Advocatenwet bevat de gronden voor niet-ontvankelijkheid van een klacht. Een van de gronden is dat niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de klacht, mits de klager de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen (lid 3 sub a). In artikel 46f Advocatenwet, waarin de bevoegdheid van de deken om een dekenbezwaar in te dienen is neergelegd, is alleen bepaald dat de deken gehouden is om de advocaat tegen wie de bezwaren zijn gerezen schriftelijk op de hoogte te stellen dat zijn klacht ter kennis van de raad van discipline is gebracht. Een wettelijk voorschrift op grond waarvan de deken dit vooraf zou moeten doen en pas nadat hij de advocaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze daarop te geven, ontbreekt. Vaststaat dat de deken verweerders overeenkomstig artikel 46f Advocatenwet heeft geïnformeerd over het door hem bij de raad ingediende dekenbezwaar. Uit het systeem van de wet volgt dan ook dat de deken ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen verweerders. De indiening kan voor verweerders overigens ook geen verrassing zijn geweest, aangezien de deken verweerders meerdere malen heeft verzocht zijn vragen te beantwoorden en hen heeft gewezen op hun verplichting om mee te werken aan een dekenaal onderzoek. Het hof voegt nog hieraan toe dat de verwijzing naar en het beroep op voormelde instructie, de uitspraak van 21 maart 2016 en de Gedragsregels het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van de deken niet anders kunnen maken. De instructie bevat geen voorschrift zoals door verweerders bedoeld, althans daarvan is het hof niet gebleken. In voormelde uitspraak heeft de raad zich niet uitgelaten over de ontvankelijkheid van een dekenbezwaar, aangezien het daar ging om een klacht tegen een deken en niet om een dekenbezwaar. Wat de Gedragsregels betreft geldt ten slotte het volgende. Gedragsregel 17 is tussen advocaten onderling van toepassing en is dus niet geschreven in verband met dekenaal toezicht. Hetzelfde geldt ten aanzien van Gedragsregel 3. Gedragsregel 19 ziet op het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder op het nemen van executiemaatregelen tegen de wederpartij van de cliënt van een advocaat, welke situatie hier niet aan de orde is.

5.7    Met hun vierde grief komen verweerders op tegen de gegrondverklaring van het dekenbezwaar in zaak 16-1105/DB/OV/D en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de raad. Verweerders beroepen zich erop dat sprake is van ontstentenis van de deken en dat artikel 45a Advocatenwet een lacune bevat voor die situatie. De deken stond wegens de door hem gewekte schijn van partijdigheid niet vrij om de klachten die verband houden met het dossier K te behandelen en had daarom zijn taken door anderen moeten laten uitvoeren. De ontstentenis vloeit voort uit de vergaande betrokkenheid van de deken bij de wederpartij van hun cliënten K (de gemeente), het gebrek aan evenwicht (hoor- en wederhoor) bij de afhandeling van de signalen dan wel klachten en de vele omissies in zijn functioneren als deken ten opzichte van verweerders, zo stellen zij. Om die reden hebben verweerders de algemeen deken de mogelijkheid gegeven om de informatie die zij terstond hebben gedeponeerd bij de notaris, in te zien. De conclusie dat verweerders een onderzoek door de deken geweigerd hebben, is dan ook onjuist, te meer daar zij getracht hebben tot een oplossing te komen.

5.8    De deken heeft onder andere gesteld dat het frustreren van de toezichthoudende taak van de deken in het algemeen onaanvaardbaar is en dat er in de onderhavige situatie geen objectieve omstandigheid is die enige vorm van rechtvaardiging zou kunnen verlenen aan de handelwijze van verweerders. De deken betwist dat de voormalig deken (vergaand) betrokken is geweest bij de gemeente.

5.9    Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 45a Advocatenwet is de deken belast met het toezicht op de naleving door advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet, met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als zodanig behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De deken is toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb), zodat voor hem daarmee de bevoegdheden en verplichtingen gelden die in Titel 5.2 Awb zijn opgenomen voor toezichthouders. Op grond daarvan is de deken als toezichthouder bevoegd inlichtingen (artikel 5:16 Awb) en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 Awb) te vorderen. Volgens artikel 5:13 Awb maakt de toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

5.10    Gedragsregel 37 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.

5.11    Het hof is van oordeel dat de deken op grond van de ontvangen signalen van de gemeente en de president van de rechtbank en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de strafbeschikking ten laste van verweerder sub 2, bevoegd was onderzoek te doen en in dat kader vragen te stellen aan verweerders. Verweerders waren gehouden daaraan loyaal medewerking te verlenen. Verweerders betwisten niet dat zij de deken de gevraagde informatie hebben onthouden. Voor het eerst in deze procedure in hoger beroep heeft de deken kennis kunnen nemen van de antwoorden van verweerders op de in zijn brief van 23 maart 2015 gestelde vragen. Daarmee staat vast dat verweerders de deken hebben belemmerd in zijn toezichthoudende taak.

5.12    Een beroep op een uitzonderingssituatie als bedoeld in Gedragsregel 37 of een andere grond om niet te hoeven meewerken aan het onderzoek door de deken, althans uitsluitend onder nadere voorwaarden, faalt en daartoe overweegt het hof het volgende. De deken heeft transparant met verweerders gecommuniceerd over de signalen die hem hadden bereikt en hen een kopie toegezonden van verschillende stukken die hij had ontvangen van de gemeente en de president. Verweerders hebben het dossier van de deken ook mogen inzien. De deken heeft zelf bepaald of hij, op basis van het door de gemeente afgeven signaal, een onderzoek zou starten tegen verweerders en wanneer, en hij heeft zich daarbij geenszins laten leiden door de gemeente. Niet valt in te zien dat de deken geen onafhankelijk onderzoek zou kunnen doen en evenmin is sprake van ontstentenis van de deken als bedoeld in artikel 23 Advocatenwet. De omstandigheid dat verweerders een klacht hebben ingediend tegen de deken kan evenmin ertoe leiden dat de deken een ander lid van de raad van toezicht had moeten aanwijzen. Dat zou immers betekenen dat een advocaat door het enkele indienen van een klacht de deken in zijn toezichthoudende zaak zou kunnen frustreren. Nu het hiervoor bedoelde beroep verworpen wordt, had van verweerders verwacht mogen worden dat zij meewerkten aan een onderzoek door de deken, wat zij hebben nagelaten. Daarbij is het niet aan verweerders om aan die medewerking nadere voorwaarden te stellen. De vierde grief van verweerders wordt verworpen.

m.b.t. de dekenbezwaren

5.13    De vijfde grief van verweerders richt zich tegen de gegrondverklaring van het dekenbezwaar in zaak 16-1187/DB/OV/D en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de raad. Verweerders voeren aan dat geen sprake is van proactief toezicht van de deken. Zij stellen dat sprake is van ontstentenis van de deken. Voorts zou de raad hebben miskend dat verweerders op eerste verzoek alle in de brief van 27 oktober 2016 gevraagde documenten volledig hebben overgelegd aan de kantoordirecteur van de deken. De raad heeft volgens verweerders ook ten onrechte geoordeeld dat zij de deken in zijn (financieel) toezichthoudende taak hebben belemmerd door hem niet de jaarrekening over 2015 van hun kantoor te verstrekken. Een jaarrekening is voor een maatschap geen verplichting en aan de deken is voldoende informatie verstrekt over de financiële positie van de maatschap. Het is in strijd met artikel 1 EVRM indien alle advocaten hun volledige financiële informatie met de deken zouden moeten delen, aldus verweerders.

5.14    Het hof overweegt als volgt. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat artikel 45a Advocatenwet mede tot doel heeft om het preventief toezicht op advocaten te versterken, in die zin dat meer proactief onderzoek plaatsvindt naar de naleving van regels en (gedrags)normen door advocaten, zonder dat sprake hoeft te zijn van een concrete klacht of andere verdenking van overtreding (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 382, nr. 10). Uit de brief van de deken van 27 oktober 2016 blijkt dat in het kader van deze toezichthoudende taak een kantoorbezoek aan verweerders is aangekondigd en om stukken is verzocht. Ook hiervoor geldt dat een advocaat gehouden is hieraan mee te werken. Vaststaat dat verweerders geweigerd hebben om de deken toe te laten op hun kantoor. Zij hebben zelfs tegen de deken een kort geding aanhangig gemaakt om een kantoorbezoek door de deken te voorkomen. Als reden hebben zij aangevoerd dat het de deken niet vrijstond om zijn toezichthoudende taak uit te voeren omdat sprake was van “ontstentenis”. Zoals het hof hiervoor ten aanzien van de vierde grief heeft overwogen, is van ontstentenis van de deken niet gebleken. Het is bovendien aan de deken zelf om te bepalen of hij het onderzoek zelf uitvoert dan wel door een ander lid van de raad van de orde laat uitvoeren. Dat de deken in dit geval zelf aanwezig wenste te zijn bij het kantoorbezoek had voor verweerders dan ook geen reden mogen zijn om hem de toegang tot het kantoor te ontzeggen. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is dan ook gegrond en de daartegen gerichte grief ongegrond.

5.15    Het tweede onderdeel van het dekenbezwaar betreft het weigeren door verweerders om informatie te verschaffen naar aanleiding van gestelde vragen. Het hof stelt vast dat de deken verzocht heeft om overlegging van de volledige jaarstukken over 2015, waaronder de jaarrekening, en dat verweerders in reactie daarop een verkorte balans en een resultatenanalyse hebben ingediend. Uit de brief van de deken van 27 oktober 2016 volgt dat de deken tijdens het bezoek met verweerders wilde spreken over de financiële positie van hun kantoor, dit in het licht van de omstandigheid dat de dekens in hun jaarplan 2016 de financiële positie van advocatenkantoren hadden vastgesteld als onderwerp dat in dat jaar extra aandacht behoefde. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de deken op basis van de door hen aangeleverde informatie voldoende in staat was om zich een oordeel te vormen over de financiële positie van hun kantoor en dat de jaarrekening daarvoor niet nodig was. Het hof volgt de deken in zijn stelling dat het in beginsel aan hem en niet aan verweerders is om te bepalen of de verstrekte informatie voldoende is. De deken heeft evenwel niet onderbouwd waarom de door verweerders verstrekte informatie voor hem ontoereikend was, wat alvorens een dekenbezwaar in te dienen, wel op zijn weg had gelegen. Bij deze stand van zaken hebben verweerders naar het oordeel van het hof dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de jaarrekening (vooralsnog) niet toe te sturen aan de deken. Het hof acht de grief van verweerders op dit onderdeel gegrond en zal de beslissing van de raad op dit onderdeel vernietigen.

5.16    Dit laat echter onverlet dat verweerders geweigerd hebben de door de deken (aanvullende) vragen van 6 en 13 december 2016 te beantwoorden. Uit de stukken volgt dat verweerders dit geweigerd hebben omdat deze vragen zagen op de relatie van de heer Z tot het kantoor en deels dezelfde strekking hadden als de vragen die de deken in zijn brief van 23 maart 2016 had gesteld. Het hof heeft hiervoor bij de beoordeling van dekenbezwaar in zaak 16-1106/DB/OV/D overwogen dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door de vragen van de deken van 23 maart 2016 niet te beantwoorden. Hetzelfde geldt voor de weigering de aanvullende vragen van de deken van 6 en 13 december 2016 te beantwoorden. Hieruit volgt dat verweerders de deken hebben belemmerd in zijn toezichthoudende taak door zijn vragen onbeantwoord te laten.

5.17    Uit het voorgaande volgt dat het hof de beslissing van de raad, dat het dekenbezwaar in zaak 16-1105/DB/OV/D gegrond is, bekrachtigt, behoudens de vaststelling door de raad dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door de complete jaarrekening over 2015 niet te verstrekken aan de deken.

5.18    Verweerders hebben geen belang bij grief dertien, inhoudende dat de deken ten onrechte de suggestie heeft gewekt dat verweerders te weinig distantie van hun cliënten K zouden betrachten, aangezien verweerders hiermee reageren op een stelling van de deken die de raad niet heeft betrokken in de beoordeling van het dekenbezwaar.

m.b.t. de maatregel

5.19    Met hun zesde en zevende grief komen verweerders op tegen de door de raad opgelegde maatregel en proceskostenveroordeling. Het hof begrijpt de door verweerders in hun aanvullende memorie van grieven opgeworpen aanvullende grieven negen, elf en twaalf aldus dat die eveneens zien op de maatregel. Verweerders vinden de opgelegde maatregel van een schorsing van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, te zwaar. Zij voeren aan dat de raad geen rekening heeft gehouden met de volgende omstandigheden: (i) verweerders hebben geen tuchtrechtelijk verleden, (ii) verweerders hebben steeds in het belang van hun cliënten gehandeld, (iii) verweerders zijn in die zin tot inkeer gekomen dat zij oprecht hebben getracht aan de verzoeken van de deken te voldoen, (iv) er is sprake van een proefproces, (v) de deken heeft de gemeente mededelingen gedaan over toezichtaangelegenheden terwijl hem dat niet is toegestaan en (vi) de beslissing van de raad is regio breed met naam en toenaam gepubliceerd.

5.20    Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat dekentoezicht essentieel is voor behoud van het vertrouwen in de advocatuur. Verweerders hebben de deken bewust belemmerd in de uitoefening van zijn toezichthoudende taak door geen antwoord te geven op vragen die de deken heeft gesteld naar aanleiding van signalen die hij had ontvangen van de gemeente en van de president van de rechtbank inzake de kwestie met betrekking tot het dossier K. Ook hebben zij het proactieve toezicht van de deken gefrustreerd door een kantoorbezoek te weigeren en niet alle gevraagde gegevens te verstrekken. Dat verweerders in het kader van deze hoger beroepsprocedure besloten hebben om alsnog de antwoorden op de door de deken gestelde vragen te verstrekken, doet aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerders niet af. Door de langdurige en hardnekkige weigering van verweerders om medewerking te verlenen aan het door de deken ingestelde onderzoek kan de deken niet vaststellen of verweerders aan de voor hen geldende verplichtingen voldoen en of zij klachtwaardig hebben gehandeld met betrekking tot het dossier K. Daarbij hebben verweerders zich bediend van buitenproportionele middelen, waaronder het opstarten van een kort geding tegen de deken.

5.21    Naar het oordeel van het hof is het verweerders te verwijten gedrag in essentie terug te voeren op onvoldoende besef van de kernwaarden onafhankelijkheid ten opzichte van hun cliënten en integriteit (artikel 10a aanhef en onder a en e Advocatenwet). Uit het dossier komt nadrukkelijk het beeld naar voren van verweerders die zeer nauw betrokken zijn geweest bij hun cliënten K, en hun zaken met onvoldoende distantie hebben behandeld. Het hof sluit niet uit dat dit (mede) verband houdt met de omstandigheid dat Z blijkens het briefpapier van het kantoor van verweerders als adviseur aan het kantoor van verweerders is verbonden. De exacte vermenging van belangen is het hof niet geheel duidelijk geworden, maar die nog bestaande onduidelijkheid vloeit voort uit de weigerachtige houding van verweerders om op dit punt informatie te verstrekken. Verweerders miskennen dat het dekenbezwaar is ingediend omdat zij weigeren mee te werken aan een dekenonderzoek naar onder andere deze vermenging, en niet om een door verweerders gesteld “proefproces”. Verweerders hebben onbetamelijk gehandeld door hoogdravende principes op te voeren en naar buitenproportionele middelen te grijpen met het kennelijke doel om behoorlijk onderzoek door de deken te frustreren.

5.22    Het hof acht een schorsing van 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De reden dat het hof de maatregel verlicht is dat het hof deze maatregel effectiever acht in verband met een mogelijke toekomstige herinschrijving van verweerders op het tableau, dan de door de raad opgelegde maatregel. Het hof zal, anders dan de raad, aan de schorsing geen bijzondere voorwaarden verbinden aangezien de deken ter zitting van het hof heeft verklaard dat de inmiddels door verweerders aangeleverde informatie voldoende zou moeten zijn om het dekenonderzoek te vervolgen. Er is geen aanleiding om een kortere duur van de proeftijd dan twee jaren vast te stellen.

5.23    Tot slot merkt het hof op dat geen grief 10 in het beroepschrift is terug te vinden zodat deze onbesproken blijft. Dat laatste geldt voor grief 8 nu deze geen zelfstandige betekenis heeft.

5.24    Nu het bezwaar gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerders aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

5.25    Voor de duidelijkheid zal het hof de beslissing vernietigen en opnieuw recht doen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort’s-Hertogenbosch van 8 mei 2017, gewezen onder nummers 16-1105/DB/OV/D en 16-1187/DB/OV/D;

en opnieuw rechtdoende;

verklaart het bezwaar van de deken in klachtzaak 1105/DB/OV/D jegens verweerders sub 1 en 2 gegrond;

verklaart het bezwaar van de deken in klachtzaak 1187/DB/OV/D in beide onderdelen jegens verweerders sub 1 en 2 gegrond, behoudens voor wat betreft het oordeel van de raad dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door de jaarrekening over 2015 niet compleet te verstrekken aan de deken;

legt aan verweerder sub 1 op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, welke schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder sub 1 zich binnen een hierbij op twee jaar gestelde en heden ingaande proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

legt aan verweerder sub 2 op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, welke schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder sub 2 zich binnen een hierbij op twee jaar gestelde en heden ingaande proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder sub 1 respectievelijk verweerder sub 2 niet op het tableau staat ingeschreven;

veroordeelt verweerders tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170141”.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, P.T. Gründemann, J.A. Schaap en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.

   

griffier    voorzitter           

     

De beslissing is verzonden op 24 november 2017.