Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-03-2012
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2012:YA3325
Zaaknummer
6168
Inhoudsindicatie
Verwijt een brief naar leidinggevende van klager te hebben gestuurd, en klager ten onrechte op kosten te hebben gejaagd ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 12 maart 2012
in de zaak 6168
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerders
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van (het hof leest:) de Raad van Discipline in het ressort Arnhem (verder: de raad) van 20 juni 2011, onder nummer 10-56, aan partijen toegezonden op 20 juni 2011 (verder: de beslissing), waarbij een klacht van klager tegen verweerders ongegrond is verklaard.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 juli 2011 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- schrijven klager aan het hof van 27 juli 2011 met bijlagen;
- de antwoordmemorie van verweerders;
- schrijven klager aan het hof van 2 januari 2012 met bijlagen.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 januari 2012, waar klager en verweerders zijn verschenen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders zich niet hebben gedragen zoals goede advocaten betaamt. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerders:
a. Door verzending van een brief van 19 juni 2009 aan de waarnemend president van de rechtbank te Assen (bij welke rechtbank klager als vice-president werkzaam is) hebben verweerders aan een derde mededeling gedaan van een declaratiegeschil tussen klager en verweerders, waardoor verweerders hun verplichting tot geheimhouding hebben geschonden. Deze brief is kennelijk plotseling en zonder enige aanleiding geschreven, nu het declaratiegeschil speelde in februari 2009. Klager vraagt zich af of het kantoor wellicht het verloop van een op dat moment aanhangige zaak zou hebben willen beïnvloeden. Door het sturen van deze brief hebben verweerders de kwestie, die als een privékwestie moet worden gezien, getrokken in de werksfeer van klager. Indien verweerders van mening waren dat klager zijn werkzaamheden niet meer naar behoren zou kunnen verrichten, zou een wrakingsprocedure zijn aangewezen. De brief van 19 juni 2009 is ongenuanceerd en schildert klager af als een soort bruut en scheldend persoon. Uit de brief blijkt voorts dat derden binnen het kantoor betrokken zijn geraakt en op de hoogte zijn gesteld van het declaratiegeschil. Verweerders Verweerder sub 3 en Verweerder sub 4 hebben bovendien, ondanks dat klager daartoe via de Deken een verzoek heeft gedaan, hun gedrag niet aangepast.
b. Door te stellen dat klager met zijn functie als rechter schermde, hebben verweerders geheel ten onrechte de integriteit van klager ter discussie gesteld.
c. Zonder noodzaak hebben verweerders kosten voor een procesadvocaat gemaakt en gedeclareerd. Deze kosten zijn, ondanks verzoek daartoe, niet gespecificeerd en in het incassotraject dat daarop volgde is niet ingegaan op voorstellen en argumenten van de kant van klager om deze kosten te matigen dan wel te schrappen. Verweerders hebben voor de betaling van de openstaande declaratie klager ongeoorloofd onder druk gezet;.
d. Verweerder Verweerder sub 4 heeft bij de uitgebrachte incassodagvaarding niet alle relevante stukken overgelegd. Hij heeft, nadat de begrotingsprocedure was afgerond, een exequaturprocedure opgestart, zonder de bezwaartermijn af te wachten, terwijl door klager bezwaar werd ingesteld;
e. Verweerder Verweerder sub 5 heeft ten onrechte gesuggereerd dat zaken sneller zouden lopen bij het inschakelen van een procesadvocaat, hij heeft onwaarheid gesproken in een interne notitie aan Verweerder sub 4, hij heeft intern gecommuniceerd dat klager geen voorstel had gedaan met betrekking tot de declaratie en heeft zich enkel gericht op het bezwaar tegen de kosten van de procesadvocaat.
4 FEITEN
Het hof stelt vast dat tegen de weergave van de feiten in de beslissing van de raad onder 5. en 7. geen, althans niet een voldoende specifieke klacht is gericht. Ook het hof zal daarom van die feiten uitgaan.
5 BEOORDELING
5.1 Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
(i) In oktober 2008 heeft mr. Verweerder sub 5, als advocaat werkzaam bij het kantoor, in opdracht en ten behoeve van klager werkzaamheden verricht, bestaande uit het (met grote spoed) leggen van een conservatoir beslag ten laste van de in Amsterdam zaakdoende bank, na een van de voorzieningenrechter te Amsterdam te verkrijgen verlof daartoe. Het beslagrekest is door mr. Verweerder sub 5 opgesteld, ter goedkeuring aan klager voorgelegd en, middels een door mr. Verweerder sub 5 ingeschakelde procesadvocaat, ingediend. Tot beslaglegging heeft het, vanwege externe omstandigheden, niet behoeven te komen.
(ii) Voor deze werkzaamheden heeft mr. Verweerder sub 5 aan klager op 26 november 2008 een declaratie toegezonden voor een bedrag van € 1.116,97, gevolgd door een tweede declaratie op 2 december 2008 voor een bedrag van € 485,75 ter zake van de kosten van de procesadvocaat te Amsterdam en het betaalde griffierecht (€ 99,-).
(iii) Over deze declaraties is vervolgens tussen partijen een geschil ontstaan. Volgens klager heeft hij geen enkel voordeel van de door mr. Verweerder sub 5 verrichte werkzaamheden gehad. Onaanvaardbaar voor hem is de aanvullende declaratie omdat “ de procureur is afgeschaft en [hij] niet voor onnodige kosten wil opdraaien“. Klager heeft de declaraties aanvankelijk volledig onbetaald gelaten.
(iv) Na herhaalde sommaties en na het uitbrengen van een incassodagvaarding op 12 februari 2009 heeft klager (volgens e-mail van klager van 12 februari 2009: “op basis van schattingen van (ex-) advocaten”) € 800,- voldaan. De dagvaarding is niet aangebracht, de declaraties zijn op 3 maart 2009 ter begroting ingediend.
(v) Bij brief van 19 juni 2009 heeft Verweerder sub 3, directeur van verweerster, aan de (waarnemend) president van de rechtbank Assen, waar klager als vicepresident werkzaam is, verzocht het ertoe te leiden dat klager zich als rechter zou verschonen in zaken waarbij advocaten van verweerster zouden zijn betrokken, zolang het declaratiegeschil nog liep en daarna gedurende een periode dat het gebruikelijk is dat ex-advocaten die rechter worden geen zaken in behandeling nemen waarbij hun oude kantoor de belangen behartigt van een der partijen. De bejegening die zowel mr. Verweerder sub 5 als een secretaresse van het kantoor van de zijde van klager ten deel was gevallen, klagers heftige emoties en het feit dat klager zou hebben gewezen op zijn positie als rechter, zouden, aldus Verweerder sub 3, in het belang van een ieder met zich moeten brengen dat klager voorlopig geen zaken zou behandelen waarbij het kantoor betrokken zou zijn.
(vi) Op 13 november 2009 heeft de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Groningen de declaraties begroot conform de aan klager toegezonden declaraties. De Raad van Toezicht overwoog onder meer:
“Ten aanzien van het door mr. Verweerder sub 5 gehanteerde uurtarief constateert de Raad dat mr. Verweerder sub 5 zijn uurtarief zowel mondeling als schriftelijk, in zijn brief d.d. 8 oktober 2008, aan [klager] heeft kenbaar gemaakt en dat [klager] dit tarief heeft geaccepteerd, zodat daarmee het uurtarief tussen partijen vaststaat.
(..)
Over de bij de declaratie d.d. 6 november 2008 in rekening gebrachte werkzaamheden is de Raad van oordeel dat de duur van deze werkzaamheden niet onredelijk is.
De Raad acht het onder de gegeven omstandigheden (spoed) zeer wel verdedigbaar dat mr. Verweerder sub 5 in casu een procesadvocaat heeft ingeschakeld. Middels het concept verzoekschrift heeft [klager] hiervan tevoren kennis kunnen nemen.
(vii) Op 4 december 2009 heeft mr. Verweerder sub 4 een verzoekschrift tot het verkrijgen van een exequatur bij de rechtbank ingediend.
5.2 Klager heeft tegen de beslissing van de raad geen (afzonderlijke) grieven aangevoerd. Hij heeft het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd met de mededeling dat uit zijn stellingen volgt waarom hij de overwegingen en de beslissing van de raad bestrijdt.
5.3. Het hoger beroep is, begrijpt het hof, (terecht) niet gericht tegen het oordeel van de raad dat de klacht tegen Verweerster sub 1Advocaten N.V. niet ontvankelijk is. Een klacht omtrent gedragingen van drie afzonderlijke advocaten van één kantoor (waar nog meer advocaten werkzaam zijn) brengt immers, zonder – in casu achterwege gebleven – toelichting niet mee dat het advocatenkantoor in zijn totaliteit verwijtbaar heeft gehandeld.
5.4 Klager heeft het hof verzocht om feitelijk onderzoek in te stellen naar de gang van zaken op het kantoor opdat hij aan de hand van de uitkomst daarvan zijn klacht kan toespitsen. Klager wil weten met welke advocaten over zijn privé aangelegenheid is gesproken. Het hof zal het verzoek niet honoreren, reeds omdat het door klager voorgestane onderzoek onvoldoende verband houdt met de klacht.
met betrekking tot de klachtonderdelen a en b
5.5.1 De raad heeft de beide klachtonderdelen ongegrond geoordeeld. Voor dit oordeel waren onder meer de volgende overwegingen van de raad (deels betrekking hebbend op omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de in klachtonderdeel a. genoemde brief van 19 juni 2009) redengevend:
- op de toonzetting van de brief van 6 januari 2009, waarin door mr. Verweerder sub 5 een toelichting wordt gegeven op de keuze om een procesadvocaat in te schakelen, valt niets aan te merken;
- onweersproken is gebleven dat klager in een telefoongesprek tussen hem en een medewerkster van de debiteurenbewaking van verweerster op emotionele wijze (‘heel schandalig’) uiting heeft gegeven aan zijn standpunt;
- klager heeft dat telefoongesprek abrupt geëindigd;
- klager heeft in een gesprek met mr. Verweerder sub 5 gezegd dat deze ‘beter is in declareren dan in de toepassing van de beslagregels’ en dat hij daarvan ook niets wenste terug te nemen;
- klager schrijft in zijn reactie van 18 maart 2009 aan de begrotingscommissie van de Raad van Toezicht onder meer:
“ Als dan vervolgens
(..)
dan is mijn beeld van dat kantoor klaar (uurtje factuurtje en niet zeuren, het tweede lid van artikel 23 Gedragsregels geldt niet voor ons).
Ik hoop dat u laat zien dat er ook nog redelijke en betrouwbare advocaten zijn (..)
- klager heeft het declaratiegeschil zelf eenzijdig naar buiten gebracht door zonder verweerders daarin tevoren te kennen de Deken van de Orde van Advocaten in Groningen bij brief van 11 februari 2009 te verzoeken om bemiddeling, in welke brief klager opmerkt dat “hij een advocaat die ik goed ken en ex-advocaten, thans collega's waaronder een voormalige kantoorgenoot van mr. Verweerder sub 5, vertrouwelijk liet zien wat daarvoor is gedaan”;
- vaststaat dat klager in zijn brief van 18 maart 2009 expliciet zijn positie als rechter ter sprake heeft gebracht in zijn betoog dat mr. Verweerder sub 5 niet integer zou zijn;
- aan de brief van 19 juni 2009 ligt de kennelijke intentie ten grondslag het geschil niet in de publiciteit te laten komen, hetgeen immers vrijwel zeker het gevolg zou zijn geweest van een wrakingprocedure.
5.5.2 De raad overwoog dat onder deze omstandigheden het niet klachtwaardig is de brief van 19 juni 2009 te verzenden; een schending van de voor advocaten geldende geheimhoudingsplicht is, aldus de raad, niet aan de orde en de integriteit van klager is door de brief niet aangetast.
5.6 Het hof acht deze beslissing van de raad omtrent de klacht onderdelen a. en b., op de door de raad genoemde gronden, juist en voegt aan de overwegingen van de raad nog het volgende toe.
5.7 Een geschil/onenigheid tussen een rechter en een advocaat/een advocatenkantoor is, in vele opzichten, zeer ongewenst. Zoals ten aanzien van een door de rechter in een zaak gegeven oordeel bij partijen/hun advocaten niet de gedachte mag (kunnen) opkomen dat de onenigheid bij die beslissing enige rol heeft gespeeld, zo mag bij de rechter, bij het nemen van zijn beslissing, niet de gedachte (kunnen) opkomen dat hij, om te vermijden dat het vermoeden zou kunnen rijzen dat de onenigheid bij zijn beslissing enige rol heeft gespeeld, een andere beslissing zou moeten nemen dan hij de juiste acht. Ook mag in dit kader betekenis worden toegekend aan het gegeven dat, zoals verweerders terecht hebben aangevoerd, in het geval van een onenigheid tussen een advocaat/een advocatenkantoor en de behandelende rechter op de advocaat/het kantoor de verplichting zal rusten de cliënt van het geschil op de hoogte te brengen, ter voorkoming van verwijten achteraf. Het hof acht de - ter gelegenheid van de behandeling in hoger beroep daaromtrent door klager gegeven - reactie: ”Ik zie dat niet als een probleem. Ik zie marktwerking. Dan gaan die cliënten maar naar een ander kantoor” niet realistisch.
Op zowel de advocaat/het advocatenkantoor als de rechter rust daarom, indien omtrent enige kwestie tussen hen een geschil zou rijzen, de plicht om de redelijk mogelijke moeite te doen teneinde te bewerkstelligen dat dat geschil op een snelle, zakelijke wijze, met inachtneming van alle relevante betrokken belangen, tot een einde wordt gebracht. In dat kader ligt het voor de hand dat in mondelinge contacten/correspondentie een onnodig scherpe toonzetting wordt vermeden.
Op grond van hetgeen zich, blijkens het dossier, tussen klager en verweerders heeft afgespeeld is het hof - met de raad - van oordeel dat verweerders zich aan laatstgenoemde verplichting wel hebben gehouden maar klager niet. Het hof verwijst in dit verband naar de hierboven geciteerde uitlatingen van de zijde van klager, waarin hij, zonder noodzaak, zich in scherpe bewoordingen niet alleen over mr. Verweerder sub 5 maar zelfs over het hele advocatenkantoor zeer negatief uitlaat. Van belang is dat klager zijn positie als rechter daarbij in stelling heeft gebracht, zo heeft hij de klacht mede in hoedanigheid van rechter ingediend.
De stelling van klager dat als gevolg van deze overwegingen (in plaats van verweerders:) híj tot objectum litis wordt, geeft een onjuiste voorstelling van zaken.
5.8.1 Klager heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de brief van 19 juni 2009 niet past in het Nederlands rechtsstatelijk systeem, waarbij hij wijst op de bestaande mogelijkheid om de PG bij de Hoge Raad in te schakelen of ontslag door het gerechtsbestuur te bewerkstelligen, op de mogelijkheden van verschoning en wraking en op de mogelijkheid van indiening van een klacht op grondslag van artikel 26 RO. Het is, aldus klager, “de bijl aan de wortel van de onafhankelijkheid van de rechtspraak om op voorhand een rechter uit te (trachten te) schakelen in een privé-correspondentie van een advocaat met een functionaris van de rechtbank”. Klager benadrukt in dit verband dat er geen grond voor wraking bestond.
5.8.2 Het hof deelt de zienswijze van klager dat een brief als die van 19 juni 2009, waarin de president van een gerecht door een advocaat wordt gevraagd het ertoe te leiden dat een in dat gerecht werkzame rechter zich zal verschonen, niet thuis hoort in het wettelijk stelsel en daarom in beginsel ongewenst is. Onder meer wordt daarmee geen recht gedaan aan de – ten opzichte van derden noodzakelijk in acht te nemen - transparantie. Terecht heeft klager gewezen op de wettelijk wel bestaande mogelijkheden. Tegen de achtergrond evenwel dat verweerders in het onderhavige uitzonderlijke geval, waarin het voor hen zeer moeilijk was een keuze te verweerder sub 3en voor de juiste te bewandelen weg en waarin voor hen gewichtige belangen op het spel stonden, naar het oordeel van het hof met de “Strikt persoonlijk/vertrouwelijk” verzonden brief van 19 juni 2009 een oprechte poging hebben gedaan de zaak “niet te hoog op te spelen” en om mogelijk – mede in het belang van klager – in kleine kring een oplossing te bewerkstelligen, doet zich niet voor dat verweerders, met betrekking tot de klachtonderdelen a. en b., hebben gehandeld in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet neergelegde norm. Dit onderdeel van het hoger beroep treft daarom geen doel.
met betrekking tot de klachtonderdelen c, d en e
5.9 Voor wat betreft deze klachtonderdelen, waaromtrent in hoger beroep door klager geen specifieke opmerkingen zijn gemaakt, heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 20 juni 2011, gewezen onder nummer 10-56.
Aldus gewezen door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, mrs. G.J. Visser, G.R.J. de Groot, H.D. Cotterell en D.J. Markx, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A.H. Holm-Robaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2012.