Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2017

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2017:224

Zaaknummer

16-269

Inhoudsindicatie

Tussenbeslissing. Na de tussenbeslissing van 3 oktober 2016, met daarin een onderzoeksopdracht aan de deken, heeft de oorspronkelijk klaagster op 22 december 2016 haar klacht ingetrokken. De raad is, na het horen van de deken en verweerder, van oordeel dat in dit geval van de bevoegdheid op grond van artikel 47a lid 3 Advocatenwet gebruik moet worden gemaakt om de behandeling van de klachtzaak voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend omdat de klacht raakt aan de kernwaarden van de advocatuur, te weten die van onafhankelijkheid en (financiële) integriteit. Verweerder wordt verweten 1) op te treden als advocaat van de vennootschap terwijl hij tevens op dat moment bestuurder van die vennootschap was, zonder dat vooraf kenbaar te maken, 2) niet duidelijk te zijn over zijn hoedanigheid en daarmee in strijd handelt met gedragsregel 29, 3) zijn medewerking te verlenen aan het opzetten van een aantal schijnconstructies met als vooropgezet doel de verhaalsmogelijkheden van onder meer klaagster illusoir te maken. Voorts is verweerder ter zitting verweten te handelen in strijd met de Wwft en het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de aard van de verweten gedragingen, alsmede de mate waarin mogelijkerwijs de kernwaarden zijn geschonden, bestaat er naar het oordeel van de raad een noodzaak om de behandeling voort te zetten in de stand waarin de zaak zich bevond. De deken wordt in deze tussenbeslissing opgedragen om het hem eerder opgedragen onderzoek (verder) te verrichten en daarvan verslag te doen aan de raad, waarna een voortgezette mondelinge behandeling zal worden bepaald.

Inhoudsindicatie

   

Uitspraak

 Tussenbeslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 13 maart 2017

in de zaak 16-269

naar aanleiding van de klacht van:

 

oorspronkelijk klaagster

deken

tegen

verweerder

 

1    VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij tussenbeslissing van 3 oktober 2016 heeft de raad in de klachtzaak tussen klaagster, [oorspronkelijk klaagster] BV, en verweerder het onderzoek heropend, de deken opgedragen om onderzoek te verrichten en daarvan verslag te doen als onder 5.2, 5.3 en 5.4 in die beslissing is overwogen, bepaald dat de behandeling van de klacht zal worden voortgezet op een nader te bepalen zitting van de raad en iedere verdere beslissing aangehouden.

1.2    Bij e-mailbericht van 22 december 2016 aan de raad heeft de gemachtigde van klaagster, mr. [naam], namens klaagster om haar moverende redenen de tegen verweerder ingediende klacht ingetrokken.

1.3    Bij brief van de griffier van 27 december 2016 is aan verweerder de gelegenheid geboden om op grond van het bepaalde in artikel 47a lid 1 en lid 2 Advocatenwet schriftelijk mee te delen of hij al dan niet voortzetting van de behandeling van de zaak wenst. De deken is daarover bij brief van de griffier van 27 december 2016 geïnformeerd.

1.4    Bij brief van 4 januari 2017, ontvangen ter griffie op 5 januari 2017, heeft verweerder laten weten geen behoefte te hebben aan voortzetting van de behandeling van de klachtzaak.

1.5    In verband met het defungeren van mr. M.J. Grapperhaus als (plaatsvervangend) voorzitter bij de raad, heeft mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter bij de raad, de behandeling van deze zaak overgenomen.

1.6    Bij brief van 18 januari 2017 heeft de griffier namens de voorzitter van de raad aan verweerder en aan de deken bericht dat hij als voorzitter tot het voorlopige oordeel is gekomen dat de behandeling van klachtzaak 16-269 om redenen van algemeen belang dient te worden voortgezet, waarbij verweerder en de deken in de gelegenheid zijn gesteld om daarover een schriftelijk standpunt in te nemen.

1.7    Bij brief van 9 februari 2017, ontvangen ter griffie op 10 februari 2017, heeft de deken verzocht om voortzetting van de klacht om redenen van algemeen belang.

1.8    Verweerder heeft bij brief (met bijlage) van 21 februari 2017, ter griffie ontvangen op 22 februari 2017, het standpunt ingenomen dat er geen omstandigheden zijn die een voortzetting van de klachtzaak in het algemeen belang rechtvaardigen.

1.9    Thans dient op grond van het bepaalde in artikel  47a lid 3 Advocatenwet door de raad te worden beslist of om redenen aan het algemeen belang ontleend, aanleiding bestaat om de behandeling van de klachtzaak voort te zetten.

 

2    STANDPUNT DEKEN

2.1    De deken stelt zich op het standpunt dat het bij tussenbeslissing van 3 oktober 2016 gelaste nadere onderzoek door hem dient te worden voortgezet om redenen van algemeen belang en voert daartoe het volgende aan.

2.2    Wat de deken betreft zijn er twee aspecten die een verder onderzoek naar de klacht tegen verweerder rechtvaardigen. Enerzijds is dat de belangenverstrengeling en het feit dat verweerder mogelijk andere keuzes had moeten maken bij de vraag voor wie hij kon optreden en voor wie niet. Daarnaast is er een financieel aspect en zijn er klachtonderdelen die de financiële integriteit raken. Die financiële aspecten, ook in verband gebracht met de Wwft, zijn een speerpunt van de dekens.

 

3    STANDPUNT VERWEERDER

3.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen omstandigheden zijn die voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang rechtvaardigen en stelt daartoe als volgt.

3.2    Nadat verweerder na de zitting in kort geding in 2015 duidelijk was geworden dat aan zijn financiële integriteit werd getwijfeld, heeft hij zich onmiddellijk teruggetrokken en de zaak neergelegd. Twijfel aan zijn financiële integriteit neemt hij hoog op.

3.3    Van enige belangenverstrengeling is geen sprake en ook nooit sprake geweest.

3.4    Na de zitting bij de raad op 20 juni 2016 heeft hij in het kader van het gelaste onderzoek alle relevante (gevraagde en ongevraagde) informatie aan de deken verschaft en tijdens een onderhoud met de deken op 6 januari 2017 zijn standpunt gemotiveerd toegelicht en diverse relevante stukken aan de deken getoond. In dat gesprek heeft hij tevens aangegeven te begrijpen dat de indruk zou zijn gewekt dat hij zich als voormalig bestuurder heeft bemoeid met het beleid van [naam bedrijf] N.V.

3.5    Verweerder geeft aan inmiddels ook te beseffen dat het voor een advocaat niet verstandig is om zitting te nemen in besturen van min of meer commerciële stichtingen en naamloze en/of besloten vennootschappen, anders dan goede doelenstichtingen.

3.6    Verweerder verzoekt dan ook om staking van de behandeling van de klachtzaak, mede omdat verweerder:

-    sinds 2004, inmiddels 13 jaar geleden, geen bestuurder meer is van rechtspersonen (anders dan de Stichting Beheer Derdengelden van zijn kantoor),

-    hij voor [naam bedrijf] nimmer bestuurs- of feitelijke daden heeft verricht anders dan ondertekening van de jaarrekening en een besluit tot omzetting van de aandelen aan toonder in aandelen op naam, en in die tijd geen onroerend goed transactie heeft plaatsgevonden,

-    ervan op de hoogte was wie de UBO’s waren van [naam bedrijf] en dat aan de deken heeft toegelicht,

-    nimmer in welke procedure dan ook bewust onjuiste informatie heeft verstrekt dan wel informatie heeft verstrekt waarvan hij redelijkerwijs had moeten weten  dat die in strijd met de waarheid was, en

-    hij geen enkel financieel belang heeft bij deze zaak.

 

4    BESLISSING TOT VOORTZETTING VAN DE BEHANDELING VAN DE KLACHT

4.1    De raad is van oordeel dat in dit geval van de bevoegdheid op grond van artikel 47a lid 3 Advocatenwet gebruik moet worden gemaakt om de behandeling van de klachtzaak voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend omdat de klacht raakt aan de kernwaarden van de advocatuur, te weten die van onafhankelijkheid en (financiële) integriteit. Verweerder wordt verweten 1) op te treden als advocaat van de vennootschap terwijl hij tevens op dat moment bestuurder van die vennootschap was, zonder dat vooraf kenbaar te maken, 2) niet duidelijk te zijn over zijn hoedanigheid en daarmee in strijd handelt met gedragsregel 29, 3) zijn medewerking te verlenen aan het opzetten van een aantal schijnconstructies met als vooropgezet doel de verhaalsmogelijkheden van onder meer klaagster illusoir te maken. Voorts is verweerder ter zitting verweten te handelen in strijd met de Wwft en het Wetboek van Strafrecht.

4.2    Gelet op de aard van de verweten gedragingen, alsmede de mate waarin mogelijkerwijs de kernwaarden zijn geschonden, bestaat er naar het oordeel van de raad een noodzaak om de behandeling voort te zetten om redenen van algemeen belang. Daarbij wordt de deken aangemerkt als klager.

4.3    De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich thans bevindt. Dat betekent dat aan de deken (opnieuw) wordt verzocht om het bij tussenbeslissing van 3 oktober 2016 gelaste onderzoek te verrichten en daarvan verslag te doen aan de raad, zoals in  5.2, 5.3 en 5.4 van die tussenbeslissing is overwogen.

4.4    In afwachting van dat advies van de deken houdt de raad iedere verdere beslissing aan.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    gelast de voortzetting van de behandeling van de klacht als ware deze afkomstig van de deken in de stand waarin deze zaak zich thans bevindt;

-    draagt de deken op het bij tussenbeslissing van 3 oktober 2016 gelaste onderzoek (verder) te verrichten en daarvan verslag te doen aan de raad, zoals in 5.2, 5.3 en 5.4 in die beslissing is overwogen;

-    bepaalt dat de behandeling van de klacht daarna wordt voortgezet op een nader te bepalen zitting van de raad. De deken en verweerder ontvangen te zijner tijd een oproeping daarvoor;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

 

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, H. Dulack, R.P.F. van der Mark, A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2017.

 

Griffier                       Voorzitter

 

Verzonden d.d. 13 maart 2017